(On)deugden

In dit hoofdstuk bespreken we allereerst definities van het begrip deugd en aanverwante begrippen (1.1). Vervolgens geven we een summier overzicht van de geschiedenis van de West-Europese deugdethiek (1.2). Het derde deel gaat over deugdclassificaties, zowel eerdere als meer recente. We wijden daarbij uit over ontwikkelingen in de Verenigde Staten, gerelateerd aan de positieve psychologie (1.3). In een aparte sectie (1.4) geven we enkele uitdagingen aan waarvoor de (deugd)ethiek staat. Een samenvatting van het besprokene geven we onder ‘Bevindingen’ (1.5).

1.1  Definities

Ethiek, volgens Cliteur, gaat over de rechtvaardiging van het menselijke gedrag en morele oordelen.[i] Het is het algemene pakket van waarden en normen dat het menselijke gedrag in de samenleving regelt. Ethiek en moraal worden wel eens door elkaar gebruikt.

Soms wordt er geen scherp onderscheid gemaakt tussen ethiek en deugdethiek. Ethisch verantwoord gedrag heeft al een positieve connotatie. Het gedrag van de Nederlander en van de Europeaan is veelal, zoals we in hoofdstuk twee zullen zien, ethisch verantwoord. Deugdethisch gedrag staat evenwel een trapje hoger dan ethisch verantwoord gedrag: het is de min of meer bewuste houding om zijn/haar gedrag op het Goede of de bevordering van de belangen van de medemens te richten, eventueel ten koste van eigen welzijn. Deugdzaam gedrag komt relatief zeldzaam voor omdat de gemiddelde persoon niet de benodigde motivatie, eigenschappen en discipline bezit om zich als zodanig te gedragen. We hopen middels deze site ethisch-verantwoord en deugdethisch gedrag te helpen stimuleren.

Ons gedrag wordt in overwegende mate gestuurd door onze behoeften. Abraham Maslov publiceerde in 1943 een hiërarchische ordening van onze behoeften, de behoeftepiramide. Onder aan de basis staan de lichamelijke behoeften, zoals eten, drinken, slapen en voortplanting. Vervolgens komt de behoefte aan veiligheid en zekerheid. Als derde is er de behoefte aan sociaal contact. De vierde, en op één na laatste, is die van waardering en erkenning. Bovenaan staat de behoefte aan transcendentie en zelfontplooiing. Volgens Maslow moet gewoonlijk eerst een lagere behoefte voldaan worden alvorens men aan de hogere toe kan komen. Tegelijkertijd zijn er individuele en unieke omstandigheden die ons doen afwijken van de druk van de behoeftepiramide en het persoonlijke gedrag beïnvloeden, gebaseerd op persoonlijkheid, karakter, aanleg, motivatie en omgeving.

behoeftepiramide van Maslov

Persoonlijkheid is de som van iemands hoedanigheden, eigenschappen en karaktertrekken, waardoor hij/zij tot een individu wordt, zegt Van Dale.[ii].

Wikipedia definieert persoonlijkheid als een dynamisch en georganiseerd geheel van kenmerken, die aan een persoon kunnen worden toegeschreven. Zij bepaalt denkwijze en motivatie. In de psychologie is de persoonlijkheid een combinatie van karakter en gewoonten of ook wel een combinatie van aangeboren en aangeleerde eigenschappen of kwaliteiten.

Karakter, oftewel aard, inborst, wordt gedefinieerd als de kenmerkende, innerlijke hoedanigheden, waardoor zich de ene persoon van de andere onderscheidt. Het karakter onderscheidt zich van temperament doordat het meer betrekking heeft op het culturele en sociale.[iii]

Karaktertrekken zijn complexe, in elkaar grijpende patronen van denken, voelen, willen en handelen.[iv] Een karaktertrek is een wezenlijk bestanddeel van iemands karakter [v]; een vaste, innerlijke eigenschap, min of meer stabiel en moeilijk te veranderen, dikwijls pas na intensieve en volgehouden training of therapie. Deugden zijn karaktertrekken.

Volgens Aristoteles, de Vader der deugden, is een deugd een verworven, duurzame en specifieke houding of innerlijke gesteldheid om te doen wat goed is.

Een van de invloedrijkste recente auteurs over de traditionele deugdethiek, Alasdair MacIntyre [vi], zegt, als een soort overzicht, dat er minstens drie verschillende concepten van de deugd bestaan en dat die dermate verschillend zijn dat er geen eenduidige definitie en eensluidende geschiedenis van de deugd geformuleerd kan worden. Volgens MacIntyre presenteren Homerus, Sophocles, Aristoteles, het Nieuwe Testament en Middeleeuwse denkers verschillende en onverenigbare lijsten van deugden; ze geven die ook een verschillende volgorde van belangrijkheid en ze hebben verschillende, onverzoenbare deugdtheorieën.

 Yearley (1990) geeft een meer recente samenvatting en formuleert de deugd als: ‘… een gezindheid om te handelen, willen en voelen, die een beoordeling inhoudt en die leidt tot een herkenbare menselijke voortreffelijkheid of voorbeeld van menselijk floreren’. [vii]

Als we de definities van Gabriele Taylor [viii], Paul van Tongeren [ix] , Joep Dohmen [x], Andreas Kinneging [xi] en André Comte-Sponville [xii], erbij halen, krijgen we de volgende ophelderingen. Deugden zijn karaktertrekken waarin men uitmunt. Deugdzaam gedrag is een belangeloze oriëntatie op het Goede en de deugd is haar eigen beloning. Deugden zijn niet aangeboren maar zijn goede gewoontes, een tweede natuur geworden dank zij voortdurende oefening. Deugdethiek is een ethiek van opvoeding, zelfverwerkelijking en levenskunst, waarbij het voorbeeld een centrale rol speelt. Deugden zijn positieve verbindingen tussen waarden en normen. De kern van de deugd ligt in de goede wil.

Talenten en gaven zijn meer aangeboren en onveranderlijker dan deugden; zij zijn daarbij minder afhankelijk van de eigen wil dan karaktertrekken en deugden.[xiii] Bij vaardigheden gaat het om het resultaat van de handeling. Ze zijn niet betrokken bij deugden, maar zijn de basis voor uitblinken en virtuositeit op de gebieden van vooral sport, onderwijs en arbeid. We moeten onderscheid maken tussen uitblinken, virtuositeit en excellente prestaties aan de ene kant en deugdzaam gedag aan de andere kant. Uitblinken en virtuoze prestaties berusten op de progressieve ontwikkeling en het subliem gebruik van lichamelijke en geestelijke kwaliteiten, op terreinen die niet per se of primair met (deugd)ethiek te maken hebben.

MartinSeligman
Martin Seligman, Values in Action

Deugdzaam gedrag is in het verleden vooral vereenzelvigd met filosofie en religie. Sinds het begin van deze eeuw heeft er een ontwikkeling plaats gevonden in de Amerikaanse positieve psychologie die de fenomenen ‘deugd’ en ‘karakter’ een wetenschappelijke onderbouwing probeert te geven. Een belangrijke rol daarin speelden Martin Seligman, de Amerikaanse pionier van de positieve psychologie, en Christopher Peterson.[xiv] Zij stellen een classificatieschema voor met definities en beoordelingscriteria. Het schema gaat er vanuit, in tegenstelling tot de eerdere humanistische psychologie en de positivisme beweging, dat zowel sterkten als zwaktes van karakter authentiek zijn en geschikt voor wetenschappelijke benadering.[xv]

Seligman en Peterson hebben, op grond van hun vergelijkend onderzoek van religies en deugdsystemen, een tiental criteria geformuleerd waaraan een eigenschap moet voldoen om als karaktersterkte of deugd te kunnen worden gekwalificeerd. Deze criteria zijn bij hen van toepassing op de 24 karaktersterktes, die onder de zes abstractere deugden vallen. Zij zijn de onderscheiden manieren om de bijbehorende deugd uit te oefenen De definities van Aristoteles (geluk en deugd zijn eigen beloning), Kant (omkeerbaarheid, universaleerbaarheid en mens als richtsnoer), de Utilisten (grootste geluk voor het grootste aantal mensen) de Contracttheorie (wat universeel overeen gekomen is, zoals rechtvaardigheid en mensenrechten), de criteria van ‘Character Education Network’ (goed voor zelf, medemens en schepping) zijn min of meer verdisconteerd in deze criteria.

Peterson en Seligman komen tot de conclusie dat deugden en karaktersterktes ten minste van talenten en gaven verschillen omdat ze tot het morele domein horen. Talenten en bekwaamheden zijn aangeboren, onveranderlijk en minder beïnvloedbaar door de wil. Ze noemen nog twee andere verschillen tussen karaktersterktes en andere types virtuositeit. De eerste is de rol die gespeeld wordt door inspanning en motivatie in de uitoefening van deze gedragingen. Een moreel prijzenswaardige handeling wordt op een andere manier bepaald dan alleen maar een knap gegeven of een knappe prestatie, zoals uiterlijk of fysiek uithoudingsvermogen. Een tweede onderscheid is dat talenten meer gewaardeerd worden om hun concrete resultaten, zoals roem en rijkdom, dan karaktereigenschappen.[xvi]

We komen nog terug op de aanpak van Seligman en Peterson in de sectie ‘classificatie’.

1.2 Europese geschiedenis van de deugdethiek

De deugdethiek vindt zijn oorsprong in de periode 3000 – 1000 vóór het begin van onze jaartelling. Deze ethiek is ongeveer tegelijkertijd ontstaan in de westerse en in de oosterse filosofieën en godsdiensten. De westerse deugden zijn niet van Bijbelse of hemelse, maar van klassieke en aardse oorsprong.[xvii] In het Jodendom lag de nadruk op wetten en regels.[xviii] Historisch is religie een belangrijk vehikel geweest voor het doorgeven van moraal, maar dat betekent niet dat religie er een noodzakelijke grondslag voor is.

Plato

Plato onderscheidde de deugden matigheid, moed en wijsheid en zag de deugd van rechtvaardigheid als de samenhang tussen deze drie deugden. Deze vier zijn de ‘klassieke’, natuurlijke deugden, door menselijke inspanning verworven. Van Plato loopt de lijn door via het stoïcisme naar de Romeinse filosofen Cicero, Seneca en Macrobius. Wanneer de christelijke moralisten belangstelling krijgen voor de Grieks-Romeinse deugdenleer, beschouwen zij dat de deugden naar God moeten leiden. Daaruit komt een nieuwe classificatie van Ambrosius (ca 334 – 397) en Gregorius de Grote (ca 540 – 604) voort met de vier kardinale deugden gerechtigheid, wijsheid, dapperheid en matigheid, onder leiding van de nederigheid en de drie theologische deugden geloof, hoop en liefde. Ze zijn afkomstig van Paulus.[xix]

Augustinus (354 – 430) ontdekte de rol van de wil in de deugd. De klassieke denkers vóór deze tijd kenden de wil niet, en evenmin het Kwaad in de zin van moedwillige afwending van het Goede.[xx] Bij Augustinus is de wil afhankelijk van God en zijn de drie bovennatuurlijke deugden, theologisch gesproken, een genadegave.[xxi]

Aristoteles

De deugdenleer van Aristoteles (384 – 322 v. C.), die op het werk van Plato voortborduurde, kwam via de Arabieren in de westelijke wereld in de late Middeleeuwen.[xxii] Zijn beroemde werk op deugdgebied is ‘Nicomachean Ethics’. Volgens Aristoteles ging het in de moraal en de deugden om het geluk (eudamonia). Hij maakte onderscheid tussen intellectuele deugden en karakterdeugden. Intellectuele deugden zijn perfecte verwerkingen van ons vermogen om te denken. Karakterdeugden ziet Aristoteles primair als houdingen waarin verlangens en emoties een gepaste vorm hebben verworven.[xxiii] 

In hoofdstuk zeven van het tweede boek van ‘Nicomachean Ethics’ geeft Aristoteles een summiere en niet-uitputtende lijst van twaalf goede karaktereigenschappen. Hij beschouwde dapperheid en matigheid als voortreffelijkheden van het karakter, als de goede eigenschappen van de irrationele delen van de ziel. [xxiv] Vier andere goede eigenschappen hebben betrekking op de houding van de burger tegenover geld en aanzien. De twee belangrijke doeleinden die de burger nastreeft zijn vrijgevigheid en royaal optreden. De andere twee zijn fierheid en verantwoorde eerzucht. Drie goede eigenschappen, namelijk vriendelijkheid, oprechtheid en geestigheid brengen orde in de normale sociale omgang tussen mensen. De laatste twee goede eigenschappen, bedaardheid en schaamte, moeten de mens in staat stellen op gematigde wijze om te gaan met gevoelens van woede en schaamte.[xxv] Aan rechtvaardigheid wijdt Aristoteles een apart hoofdstuk.

Thomas van Aquino
Thomas van Aquino

In de Middeleeuwen werd de moraal bepaald door de ‘Goddelijke Bevelstheorie’ (wat God Wil). Deze bevelstheorie geeft volgens Cliteur [xxvi] een duidelijk en ondubbelzinnig criterium voor Goed en Kwaad. Mede onder invloed van het kloosterleven worden voor de Middeleeuwen ook de kwaliteiten van nederigheid, armoede, kuisheid en gehoorzaamheid tot de deugden gerekend. Het is vooral Thomas van Aquino die op het werk van Aristoteles voortborduurde. In zijn boek ‘Summa Theologiae’ geeft Aquino een gedetailleerde onderverdeling van de vier kardinale deugden en van de ondeugden.
In de Middeleeuwen werd de moraal bepaald door de ‘Goddelijke Bevelstheorie’ (wat God Wil). Deze bevelstheorie geeft volgens Cliteur [xxvi] een duidelijk en ondubbelzinnig criterium voor Goed en Kwaad. Mede onder invloed van het kloosterleven worden voor de Middeleeuwen ook de kwaliteiten van nederigheid, armoede, kuisheid en gehoorzaamheid tot de deugden gerekend. Het is vooral Thomas van Aquino die op het werk van Aristoteles voortborduurde. In zijn boek ‘Summa Theologiae’ geeft Aquino een gedetailleerde onderverdeling van de vier kardinale deugden en van de ondeugden.

‘Naast de integratie van de klassieke deugden en hun ‘doordeseming’ met de theologische deugden, heeft het vroege christendom nog een ander heilig zevental ontwikkeld, de zogenaamde zeven gaven van de Heilige Geest of de zeven spirituele deugden, te weten wijsheid, inzicht, raad, sterkte, kennis, vroomheid en ontzag voor God. Zij worden nogal eens bij de uitbeelding van de strijd tegen de zeven ondeugden of doodzonden opgevoerd als directe tegenstanders. Ze zijn na de Middeleeuwen weggeëbd uit de wijsgerige en theologische reflectie op de moraal.’ [xxvii]

We moeten het begrip ’ondeugd’ van het begrip ‘zonde’ onderscheiden. Het laatste begrip wordt gebruikt in de katholieke kerk. Er is daarbij een onderscheid tussen de minder ernstige ‘dagelijkse’ en de ernstige ‘doodzonden’. Een ondeugd is een structurele, permanente slechte eigenschap, terwijl een zonde incidenteel is. Wel kan het zijn dat een ondeugd tot een herhaling van zonden leidt. De zeven ondeugden worden toch vaak met de zeven hoofdzonden vereenzelvigd. Paus Gregorius I onderscheidde in de zesde eeuw deze zeven hoofdzonden: ira (woede), acedia (luiheid), invidia (jaloezie), gula (onmatigheid), luxuria (lust), avaritia (hebzucht) en superbia (hoogmoed). Volgens een artikel in de Volkskrant is die indeling nog steeds actueel.[xxviii]

De scheiding van moraal en religie is een leerstuk van het Verlichtingsdenken.[xxix] René Descartes is symbolisch voor de breuk met Middeleeuwen. De kern van de deugd ligt volgens Descartes in de vastbeslotenheid om niets anders na te streven dan wat werkelijk nastrevenswaardig is en daadwerkelijk in mijn macht ligt. Als centrale deugd bij hem geldt de ‘générosité’, de goedgeefsheid. Uit deze kerndeugd worden andere deugden afgeleid.

Bij Augustinus en Thomas van Aquino is de deugd afhankelijk van God en genade, bij Descartes en Kant van menselijke autonomie en verantwoordelijkheid.

Immanuel Kant is een andere belangrijke vertegenwoordiger van de Verlichting. De Kantiaanse ethiek laat zich schetsen aan de hand van drie stappen: eerste stap, de goede wil. ’Niets is intrinsiek goed dan een goede wil’, het uitgangspunt van de ethiek van Kant. Tweede stap: een goede wil veronderstelt een goede motivatie. Het goede (of het niet-goede) van de wil hangt af van de motivatie, d.w.z. een goede wil is gemotiveerd door de juiste overwegingen. Goed is de overweging wanneer men handelt op basis van een bepaald moreel beginsel. Derde stap: moreel goed is wat overeenkomt met de categorische imperatief, een regel die niet afhankelijk is van een bepaalde vooronderstelling, maar die absoluut is. Deze absolute voorschriften noemt Kant ‘categorische imperatieven’.[xxx] 
Kant stelt dat de categorische imperatief een handeling voorstelt als op zichzelf noodzakelijk en niet ten diensten van een ander doel. Hij geeft twee formuleringen aan de categorische imperatief. De eerste vorm luidt dat men moet handelen volgens het maxime waarvan men kan willen dat het als een algemene wet zou gelden. Bij een tweede vorm van de categorische imperatief is het uitgangspunt de menselijke waardigheid. De mens als persoon kan nooit louter als middel, maar moet als een doel in zichzelf worden beschouwd. Contrasteer de categorische met de hypothetische imperatief. Een hypothetische imperatief formuleert een gedragsregel die bindend is op grond van een bepaald doel dat men daarmee wil realiseren.[xxxi]

Immanuel Kant
Immanuel Kant

Kant behoort tot de eerste denkers die de zelfstandige waarde van de menselijke persoonlijkheid heeft geproclameerd, los van het deel uitmaken van een ras, een nationaliteit of een klasse. De hele Kantiaanse ethiek is gebaseerd op het uitgangspunt van de intrinsieke waarde van de menselijke persoon.[xxxii]
Met Kant’s begrip van de deugd als vastbesloten innerlijke plichtgetrouwheid zijn we ver van Aristoteles’ begrip van de deugd als het streven naar geluk. Volgens Kant mag het in de moraal helemaal niet gaan om het geluk. Bij hem staat niet de deugd, maar de plicht centraal.[xxxiii]

Na de Verlichting komt de stroming van het Utilisme met Jeremy Bentham en John Stuart Mill als de grootste voorstanders. Nut wordt door de utilist ingevuld als ‘menselijk geluk’. Het gaat om het realiseren van het grootste geluk voor het grootste aantal mensen.[xxxiv] Net als het Kantianisme is het Utilisme een voorbeeld van een ethische theorie zonder meer, d.w.z. ethiek die op zichzelf staat en niet gefundeerd is in een godsdienst.[xxxv] De Utilisten zijn consequentialisten: wat een handeling goed maakt is een oriëntatie op een doel, de consequenties. De ethiek van Kant is tegengesteld aan die van de Utilisten, omdat het ‘consequentialisme’ van de laatste de ethiek verontreinigt met oneigenlijke elementen.[xxxvi]

John Stuart Mill
John Stuart Mill

De meest recente theorie is de sociale contract theorie. Aanhangers van deze theorie beweerden dat legitieme regeringen voortkomen uit een sociaal contract tussen mannen en vrouwen die op een willekeurige tijd samen beslissen over principes die hun gezamenlijk bestaan dienen te regelen. John Rawls, bekend vanwege zijn werk over rechtvaardigheid en een exponent van de contracttheorie, zegt dat het sociale contract een hypothetische overeenkomst is in een oorspronkelijke situatie achter een scherm van onwetendheid. Rawls gelooft dat twee rechtvaardigheidsprincipes uit het hypothetische contract voort komen. Het eerste principe verschaft gelijke basisrechten voor alle burgers, zoals vrijheid van meningsuiting en van religie. Het tweede principe gaat over sociale en economische gelijkheid. In de praktijk worden de twee idealen van de contract theorie – autonomie en wederkerigheid – onvolkomen gerealiseerd.[xxxvii]

1.3 Deugdclassificaties

In de loop van de geschiedenis zijn de deugden redelijk stabiel gebleken. Niettemin hebben ze ook een zekere variatie gekend. De omgeving en de tijdsperiode oefenen invloed uit op gewenste gedragskwaliteiten en deugden. Deugden kunnen micro (individueel, persoonsgebonden), meso ( groepswaarden en beroepsdeugden) of macro (globaal) zijn. Deugden zijn traditioneel voornamelijk op het individu gericht. Bij de nationale of volksdeugden refereert men naar culturele trekken, zoals gastvrijheid of zuinigheid. Zie het artikel over ‘Nederlandse (On)deugden’ op deze site.

De deugden in de Oudheid, de Middeleeuwen en de Verlichting zijn in de vorige sectie aangegeven. In de Oudheid golden voornamelijk de levensdeugden, vervolgens komen er in het christendom de theologische deugden van geloof, hoop en liefde bij. Hierna volgt informatie over meer recente deugdsystemen en over deugden in diverse godsdiensten.
In christelijke kringen wordt soms onderscheid gemaakt tussen protestantse en katholieke deugden. Bij de katholieke godsdienst was de deugdethiek gebaseerd op de traditie van Thomas van Aquino en de Middeleeuwen. De klassieke en theologale deugden waren sterk in zwang.

Het spreken over deugden heeft in protestantse kring lang in een slecht daglicht gestaan.[xxxviii] De deugd is niet afwezig in de protestantse ethiek, maar de reformatie betekende toch een breuk met de tot dan toe dominante deugdethische traditie. De ethiek kreeg veelal de trekken van een plichtethiek, gevuld vanuit de Tien Geboden.[xxxix] Wel kwamen de deugden via de achterdeur van de opvoeding terug in de protestantse ethiek.[xl] In ‘Zuinigheid met Vlijt. Over Calvinistische (On)deugden’ worden zeven deugden uit het Calvinistisch – Nederlandse erfgoed geselecteerd en behandeld: spaarzaamheid, vrijgevigheid, toewijding, stiptheid, eerlijkheid, bescheidenheid en nuchterheid.[xli] ‘Het gaat hier om een selectie van gewoontehoudingen, die vaak in combinatie benadrukt worden in protestantse kringen….’ Zoals in de inleiding van het boek aangegeven wordt, is die selectie niet volledig, omdat andere typerende deugden, zoals rechtvaardigheid en properheid, nog ontbreken.[xlii]

religies
religies

Benjamin Franklin, bekend Amerikaans schrijver, wetenschapper en staatsman, onderscheidde 13 deugden: matigheid in eten en drinken, stilte, orde, beslistheid, spaarzaamheid, ijver, oprechtheid, rechtvaardigheid, gematigdheid, properheid, rustgevendheid, kuisheid en nederigheid. Franklin vond de natuurlijke neiging van trots het moeilijkst te overwinnen.[xliii] Zijn deugden lijken sterk beïnvloed door het Protestantisme. Max Weber, een bekende Duitse socioloog, legde verband tussen de Protestantse ethiek en de opkomst van het kapitalisme in het westen.

De deugdenleer van Confucius bestaat uit een ethiek zonder godsdienstige achtergrond. Het Confucianisme, de historische Chinese tegenstroming van het Taoïsme, staat voor beheersing, orde, gezag, hiërarchie, regels, rituelen, voorschriften, verantwoordelijkheden en moraal. De acht deugden van het Confucianisme zijn: trouw, piëteit, medemenselijkheid, liefde, eerlijkheid, gerechtigheid, harmonie en vredelievendheid.[xliv]

Het Taoïsme steekt hier de draak mee. Het Taoïsme is de filosofische rivaal van het Confucianisme en draait om ‘tao’, de weg. Niet op weg naar een einddoel, maar in een eindeloze cyclus van gebeurtenissen. Je moet niet proberen de wereld te veranderen, maar je zo goed mogelijk voegen naar de wereld zoals die op je af komt.[xlv] Het Taoïsme is het natuurlijke, wat het ook moge zijn.[xlvi] Het is heel praktisch en heel aards, gericht op harmonie en eenvoud. Je streeft naar een zo lang en aangenaam mogelijk leven op aarde.[xlvii] Over de deugdzame kunnen we het volgende citeren: ‘De mens van deugd vertoeft zonder te denken, handelt zonder te overwegen, hij rekent niet met juist of onjuist, noch met mooi of lelijk. Goed doen aan allen binnen de vier wereldzeeën geeft hem vreugde; alles delen met hen geeft hem vrede’.[xlviii]

Volgens Jonathan Silk, professor in Boeddhologie op de Leidse universiteit, draait in het Boeddhisme alles om de waarheid. De Boeddhistische moraalleer is bondig samengevat in de Vijf Voorschriften, de minimale verplichtingen waaraan leken en monniken zich te houden hebben. Een Boeddhist mag niet doden, stelen, overspel plegen, onwaarheid spreken en bedwelmende middelen gebruiken. De centrale aandachtsgebieden in de Boeddhistische meditatie zijn wijsheid en mededogen. Liegen is een fundamenteel vergrijp, niet alleen om de leugen zelf, maar ook omdat hij dient om andere vergrijpen te verbergen. Het Boeddhisme kent tien groepen van bevrijdende handelingen, die ‘Perfecties’ worden genoemd: vrijgevigheid, juist gedrag, loslaten, wijsheid, ijver, geduld, eerlijkheid, volharding, liefde en gelijkmoedigheid.[xlix]

Buddha
Buddha

De deugdsystemen van de oosterse religies en de Islam zijn georiënteerd op het godsdienstige en (dagelijkse) leven en niet op economisch of maatschappelijk gewin. In de oosterse religies gaat het in belangrijke mate om waarheidstrouw, mededogen en harmonie. Barmhartigheid speelt naast wijsheid, rechtvaardigheid en nederigheid een belangrijke rol in de Islam.

Recente deugdclassificaties

In zijn flamboyante‘ A Small Treatise on the Great Virtues’ onderscheidt Comte-Sponville 18 deugden.[l] Hij geeft geen classificatie, maar legt interessante verbanden tussen de deugden. Vijftien ziet hij als min of meer echte deugden, hoewel variabel in belang: trouw, goedgeefsheid, wijsheid, matigheid, moed, dankbaarheid, nederigheid, eenvoud, reinheid, vriendelijkheid, waarheidstrouw, vergevingsgezindheid, mededogen, rechtvaardigheid en liefde (waarvan drie vormen: eros, vriendschap en caritas). Beleefdheid en verdraagzaamheid zijn kleine deugden, of het begin van deugdzaamheid. Humor is een ondergeschikte of samengestelde deugd of waarde.

Het Grote Deugdenboek van Linda Popov werkt met 52 deugden. Het behandelt ook karaktervorming thuis.[li] Het grote aantal goede eigenschappen is bepaald door het aantal weken in een jaar, zodat elke week één deugd behandeld kan worden.

Norberto Bobbio [lii] maakt onderscheid tussen sterke en zwakke deugden. Aan de ene kant, zegt hij, zijn er deugden als moed, standvastigheid, heldhaftigheid, onverschrokkenheid, stoutmoedigheid, een vooruitziende blik, edelmoedigheid, vrijgevigheid en clementie, die typerend zijn voor de machtigen. Het gaat hier om deugden van degenen, die als taak hebben te regeren, de leiding te nemen en het bevel te voeren. 
Aan de andere kant zijn er ‘zachte’ deugden als nederigheid, bescheidenheid, spaarzaamheid, reinheid, zedigheid, kuisheid, onthouding, soberheid, matiging, fatsoen, zuiverheid, onbedorvenheid en eenvoud; hieronder vallen ook zachtaardigheid en mildheid. Hier gaat het om eigenschappen van de afzonderlijke, onbetekenende en onopvallende mens, van hem die onderaan staat in de sociale rangorde.[liii] Niettemin geeft Bobbio aan dat Erasmus in zijn ‘ Onderwijzing van de Christelijke Vorst’, ‘zachte’ deugden voorschrijft. Nietzsche zegt het nog scherper in zijn ‘Beyond Good and Evil’, namelijk dat wat een deugd is voor een bepaalde sociale klasse, is mogelijk een ondeugd voor een andere klasse en omgekeerd.

Een recente kijk op het Nederlandse deugdklimaat geeft een onderzoek van de Universiteit van Groningen. Dit onderzoek is uitgevoerd met de bedoeling te weten te komen of bepaalde deugden integratie van minderheden bevorderen. De resultaten zijn neergelegd in het Rapport ‘Nederland Deugt’.[liv]

Goed Bestuur, Ambrogio Lorenzetti, Siena

Het eerste deel van dat boek ‘Een empirische deugdanalyse’, beschrijft voor verschillende religies wat belangrijke deugden zijn en wie de overdragers van deze deugden zijn. Het onderzoek betrekt niet alleen traditionele overdragers zoals kerkelijke leiders, leerkrachten en gemeenteraadsleden, maar ook minder traditionele, zoals idolen in de popmuziek.[lv] Een interessante bevinding daarbij is dat popsongs in sterke mate morele boodschappen uitdragen die deugden genoemd kunnen worden.[lvi] Het onderzoek constateert dat er een flinke overeenstemming bestaat tussen ouders, leerkrachten, kerkelijke leiders en raadsleden over de belangrijkste hedendaagse deugden. Geestelijke leiders noemden zo’n 13 deugden, waaraan leerkrachten nog een tweetal toevoegden. Alle zeven klassieke deugden werden genoemd, waarvan rechtvaardigheid, liefde en – in mindere mate – wijsheid ook nu nog als belangrijke deugden gelden.

Eigentijdse deugden zijn vooral: respect, betrouwbaarheid, zorgzaamheid en openheid. Er is een verschuiving opgetreden van meer introverte deugden als geloof, hoop en matigheid naar meer sociale deugden als respect, zorgzaamheid en openheid.[lvii]
De gemiddelde verschillen tussen de groepen in het Groningse onderzoek waren niet groot; volgens dit rapport lijkt er eerder convergentie van deugdopvattingen op te treden in de Nederlandse samenleving.[lviii]
De verschillen tussen mannen en vrouwen zijn betrekkelijk gering. Vrouwen hebben de neiging meer waarde te hechten aan deugden die positieve emotionele gevoelens tot uitdrukking brengen, zoals respect, liefde en vreugde, terwijl mannen neigen wijsheid, matigheid en betrouwbaarheid belangrijk te vinden.[lix]
Het onderzoek onder tieners laat zien dat ouders de grootste morele invloed hebben. [lx]
De grootste overeenstemming tussen de groepen bestaat over het belang van de deugd respect. Respect geldt niet alleen als belangrijk, het wordt ook samen met openheid gezien als de beste mogelijkheid om de relatie tussen de verschillende bevolkingsgroepen te verbeteren. [lxi]

Harry Peeters is het hier mee eens. In zijn publicatie ‘Over Deugden en Ondeugden’ geeft hij aan dat eerlijk zijn voor jezelf, authenticiteit, persoonlijke verantwoordelijkheid, het subjectieve morele oordeel, exclusieve emotionele relaties met enkele intimi, deugden en waarden zijn die met het moderne zelf samenhangen.[lxii]

Onder deugd-ethisch gedrag verstaan we niet alleen de karakterethiek van vóór de twintigste eeuw, maar eveneens de gewoonten of deugden in het kader van de persoonlijkheidsethiek, die zich vanaf de twintigste eeuw, vooral in de Verenigde Staten, is gaan ontwikkelen. De traditionele deugdethiek wordt ook wel karakterethiek genoemd.

over deugden en ondeugden
the power of positiv thinking
de kracht van positief denken

In de V.S. was er kort na de Eerste Wereldoorlog een verschuiving van de karakterethiek naar de persoonlijkheidsethiek. Deze persoonlijkheidsethiek nam, grosso modo, twee wegen: één was die van de menselijke betrekkingen en publieke relaties, en de ander die van Positieve Mentale Instelling (PMI, the power of positive thinking).   Elementen van de persoonlijkheidsethiek – persoonlijke groei, communicatie, etc. – zijn gunstig, in feite soms essentieel voor succes.
De benadering van de Positieve Mentale Instelling gaat er van uit dat er een diepe tendens in de menselijke natuur is om precies datgene te worden wat we onszelf inbeelden of voorstellen. De positieve denker ontwikkelt continu positieve gedachten, samen met sterke mentale beelden van hoop, optimisme en creativiteit. Hij dynamiseert daarom de wereld om hem heen op een positieve manier en heeft de sterke neiging positieve resultaten voor hemzelf te oogsten. Norman Peale was de ‘guru’ van deze beweging.[lxiii] Positivisme en optimisme zijn in feite individuele deugden, die in de PMI beweging tot een levensstijl zijn uitgebouwd [lxiv] (zie hoofdstuk 3).

In de Verenigde Staten zijn er diverse instanties die zich bezig houden met karaktervorming. Een daarvan is het ‘Character Education Network’ [lxv] van Thinking Media. Dit ‘Network’ heeft elf karaktertrekken gedefinieerd: verantwoordelijkheid, volharding, zorgzaamheid, zelfdiscipline, burgerschap, eerlijkheid, moed, rechtvaardigheid, respect, integriteit en vaderlandsliefde. Karaktervorming wordt hier gedefinieerd als de bewuste poging om deugden te ontwikkelen die goed zijn voor het individu en voor de maatschappij. De objectieve goedheid van deugden is volgens dit Netwerk gebaseerd op het feit dat zij:

  •     het welzijn en geluk van het individu bevorderen
  •     het gemeenschappelijke goed dienen
  •     onze rechten en plichten definiëren
  •     onze menselijke waardigheid bevestigen

We gaan dieper in op het werk van Peterson en Seligman, omdat die een serieuze poging doen om de deugdethiek op wetenschappelijke leest te schoeien. Waarschijnlijk wereldwijd, maar zeker in Amerika is hun Value-in-Action Inventory of Strength (VIA-IS) test het dominante instrument voor de bestudering van ‘strengths and virtues’, wat we in Nederland de sterkekanten-benadering noemen. Meer dan twee miljoen personen in zo’n 75 landen hebben deze test ondergaan. Hij wordt online, gratis afgenomen. Na voltooiing krijgt de respondent een verslag van de resultaten.

Peterson en Seligman, grondleggers van de positieve psychologie, vinden dat de vroegere deugdclassificaties niet succesvol zijn geweest. Ze stellen in plaats daarvan een door hen ontwikkelde wetenschappelijke classificatie voor. Ze erkennen dat filosofische benaderingen hebben geprobeerd hiërarchieën in de deugden te onderscheiden, onder andere door eigenschappen als wijsheid, liefde en moed als hoofddeugden aan te merken.

Peterson en Seligman onderscheiden de componenten van goed karakter op drie niveaus van abstractie: de deugden (6) als het meest abstracte niveau, vervolgens karaktersterkten (24) op het middelste niveau en als derde, meest gedetailleerde en specifieke niveau, de functionele thema’s (onbepaald aantal). De variatie in kenmerken bestaat op het niveau van functionele thema’s, minder op het niveau van karaktersterktes en helemaal niet op het niveau van de deugden. In de behandeling van de drie in abstractie variërende begrippen van positieve eigenschappen staat het middelste begrip, ‘karaktersterktes’, centraal.

Hun classificatie bevat expliciete criteria voor karaktersterktes en is multi-axiaal in de zin dat er naast karaktersterktes tevens ruimte is voor: talenten en bekwaamheden; omstandigheden die de karaktersterktes promoten of belemmeren; voldoeningen die verband houden met de sterktes; en de resultaten die er uit voort kunnen vloeien.[lxvi]

Uitgesloten van de classificatie van karaktersterktes per se zijn talenten en bekwaamheden zoals intelligentie en kenmerken die niet in alle culturen gewaardeerd worden, zoals netheid, zuinigheid en stilte. Ze definiëren als het meest abstracte niveau zes deugden, die als kernkenmerken geapprecieerd zijn door filosofen en religieuze denkers: wijsheid, moed, menselijkheid, rechtvaardigheid, matigheid en transcendentie. Deze zes brede deugdcategorieën volgden consequent uit hun uitgebreide historische onderzoek. Ze beweren dat deze deugden universeel zijn en speculeren dat al deze deugden bij een individu boven een bepaalde drempel aanwezig moeten zijn om van goed karakter te kunnen worden genoemd.[lxvii]

Karaktersterkten zijn volgens Peterson en Seligman de psychologische ingrediënten – processen of mechanismen – die de deugden definiëren. Anders gezegd, zij zijn onderscheiden wegen om de één of andere deugd te tonen. Ze werken met in totaal 24 karaktersterktes. Deze sterktes worden alom gewaardeerd, hoewel een individu ze maar zelden allemaal zal bezitten. Wat Seligman en Petersen karaktersterktes noemen zijn in andere systemen deugden, bij voorbeeld bij de deugd ‘temperance’ (matigheid) rangschikken Peterson en Seligman de karaktersterkten: vergevingsgezindheid, bescheidenheid, voorzichtigheid en zelfbeheersing. De verdeling van karaktersterktes over de zes deugden (drie tot vijf per deugd) was provisorisch en zal op grond van verder onderzoek een definitieve status krijgen.[lxviii]

Character Strengths and Virtues
Character Strengths and Virtues

In 2012 heeft Robert McGrath een statistische evaluatie gemaakt van dit systeem op basis van een steekproef van meer dan 450.000 ingevulde questionnaires.[lxix] In plaats van met de originele zes, komt de studie met de bevinding dat vijf passender is ( interpersonal, emotional, intellectual, restraint en future orientation). Vier karaktersterkten verdwijnen en vier nieuwe komen er voor in de plaats. Er is ook een zekere herverdeling van de 24 karaktersterkten over de vijf deugden. McGrath heeft, gebaseerd op een ander diepgaand en uitgebreider statistisch onderzoek van de VIA-IS data, een tweede versie van de VIA-IS voorgesteld, een drie-deugden model.
Het algemene patroon heeft een eerste component, die ‘goed karakter’ vertegenwoordigt en die gesplitst wordt in twee componenten, met name ‘goedheid’ en ‘weetgierigheid’. De eerste van de twee ,‘goedheid’, wordt weer onderverdeeld in zorgzaamheid en zelfbeheersing. Dit drie componentenmodel verdeelt de karaktersterkten volgens oriëntatie op zelf, op anderen of op de omgeving. Dit model zou psychologisch van betekenis zijn, doordat het empirisch voortkomt uit zelfwaargenomen karaktersterktes. Het is ook cultureel betekenisvol in dat het triumviraat hart, hoofd en ingewanden een intuïtief kader vormen voor de studie van karakterontwikkeling en voor het identificeren van kerndoelen in persoonlijke groei.[lxx]

Op basis van ruim een miljoen VIA-IS questionnaires zijn volgens een ander onderzoek van McGrath (2014) de meest voorkomende karaktersterkten in de wereld in volgorde van belangrijkheid: honesty (eerlijkheid), fairness (billijkheid), kindness (vriendelijkheid), judgment (gezond verstand), curiosity (leergierigheid) en gratitude (dankbaarheid). De minst voorkomende karaktertrekken in de wereld zijn, in afnemende volgorde: zest (pit, enthousiasme), spirituality (spiritualiteit), prudence (zorgvuldigheid), humility (bescheidenheid), en self-regulation (zelfbeheersing). De questionnaire informatie in de VIA-IS database is een mengeling van zelfwaarneming, gedragstendensen, veronderstellingen over de waarneming van anderen, en houdingen. De resultaten tonen een opmerkelijk niveau van overeenkomst in karaktersterkten tussen de diverse landen.[lxxi]

Het derde niveau van abstractie bij Peterson & Seligman zijn de functionele thema’s, de specifieke gewoontes die er toe leiden bepaalde karaktersterktes in bepaalde situaties te tonen. De opsomming van thema’s moet per situatie of omgeving gebeuren. Peterson en Seligman citeren daarbij het werk van Gallup Poll. Die organisatie heeft bij voorbeeld honderden thema’s geïdentificeerd die betrekking hebben op uitblinken in het werk. Vier en dertig daarvan komen vooral veel voor in de Verenigde Staten, zoals empathie, insluiting van anderen en positivisme. Functionele thema’s zijn terdege verweven met specifieke situaties zoals werk en gezin. Zelfs binnen een domein als gezin, kunnen thema’s variëren naar gelang cultuur, leeftijd, seks, enz. [lxxii]

Stephen Covey’s ‘The Seven Habits of the Most Effective People’ [lxxiii] zou tot de functionele thema’s gerekend kunnen worden. Zijn boek bevat een aantal fundamentele principes van menselijke effectiviteit: initiatief, doelgerichtheid, prioriteiten, win/win, luisteren, samenwerken en ‘batterij opladen’. De karakterethiek is volgens Covey gebaseerd op het fundamentele idee dat er principes zijn die de menselijke effectiviteit bepalen. Deze principes zijn niet specifiek voor een bepaald geloof of godsdienst. Zij zijn een onderdeel van praktisch iedere duurzame religie evenals duurzame sociale filosofieën en ethische systemen (bijvoorbeeld rechtvaardigheid, eerlijkheid, integriteit, waardigheid, perfectie).[lxxiv]

Stephen Covey the seven habits
Stephen Covey, de zeven gewoonten van hoogst succesvolle mensen

Voor Nederland kan als voorbeeld van een functioneel thema genoemd worden de Stichting Beroepskwaliteit Leraren (SBL), die tussen 2002 en 2006 de eisen heeft opgesteld voor nieuwe en zittende leraren. De zeven competenties van de leraar zijn op het gebied van: het interpersoonlijke, pedagogische, vakinhoudelijk/didactische, organisatorische, samenwerking met collega’s, samenwerking met de omgeving van de school, reflectie en ontwikkeling.[lxxv]

Zoals we zagen hebben deugddefinities een variabele inhoud gehad over tijd en ruimte. Een wetenschappelijke aanpak, zoals die van Peterson & Seligman, lijkt essentieel om deugdstudie en deugdvorming universeel te bevorderen. Hoewel deze wetenschappelijke aanpak nog in de kinderschoenen staat is hij veel veelbelovend. Voor praktische doeleinden lijkt het ons het meest lonend zich op de karaktersterkten en niet op de deugden te concentreren.

Het identificeren van sterke karaktereigenschappen en deugden, de ‘sterkekantenbenadering’ wordt in Amerika, buiten Peterson & Seligman, ook gedaan door twee andere instanties: de Gallup Organisatie met de ‘Strengthsfinder’ en het Centre for Applied Positve Psychology met ‘Realise2’.[lxxvi] De StrengthsFinder benadering maakt onderscheid tussen talenten enerzijds en sterke kanten anderzijds. Talenten zijn ‘ruwe grondstoffen’. Door te leren en te oefenen kunnen talenten zich ontwikkelen tot sterke kanten. Er zijn 34 verschillende talenten. Ze kunnen online worden vastgesteld.

Realise2 onderscheidt zestig verschillende sterke kanten. De indeling lijkt op die van VIA-IS en Strengthsfinder, maar is fijnmaziger. Volgens de ontwikkelaar, Alex Linley, is een sterke kant iets waar je goed in bent (competentie) en waar je energie van krijgt. Realise2 maakt onderscheid tussen potentieel sterke kanten (unrealised strengths) en manifeste sterke kanten (realised strengths). De enquête staat online.

In Nederland gebeurt, voor een belangrijk deel in navolging van bovengenoemde Amerikaanse activiteiten, de sterkekantenbenadering via de Talentenwijzer van Hiemstra.[lxxvii] Deze is speciaal ontwikkeld voor het onderwijs. Onderscheid wordt gemaakt tussen persoonlijke kwaliteiten (talenten) enerzijds en persoonlijke kerncompetenties (sterke kanten) anderzijds. Er zijn 28 persoonlijke kwaliteiten. De Talentenwijzer-systematiek is gebaseerd op het ABC5 model, een op de Big Five gebaseerde taxonomie van persoonlijkheidseigenschappen. De assessment is online beschikbaar.

jeroen bosch
Jeroen Bosch, de zeven ondeugden

We hebben duidelijk minder informatie over ondeugden en ook nog geen definitie. Wat de ondeugden betreft schijnt er wel meer stabiliteit in de geschiedenis te bestaan: de oorspronkelijke zeven van Paus Gregorius I doen nog steeds opgeld volgens de Volkskrant [lxxviii] en volgens Gabriele Taylor.

Gregorius onderscheidde in de zesde eeuw zeven hoofdzonden: ira (woede), acedia (luiheid), invidia (jaloezie), gula (onmatigheid), luxuria (lust), avaritia (hebzucht) en superbia (hoogmoed). Het Enneagram van Sandra Maiti bevestigt deze en voegt er alleen ‘angst’ aan toe [lxxix]. In de Koran worden tot de slechte eigenschappen of de ondeugden gerekend: hoogmoed, hebzucht, gierigheid, onmatigheid, ondankbaarheid, ongeloof, onoprechtheid, ontucht, verraad, kwaadspreken, verspilling, haast en twistziekte.[lxxx] Een Boeddhist mag niet doden, stelen, overspel plegen, onwaarheid spreken en bedwelmende middelen gebruiken.

1.4. Uitdagingen

 Er zijn een aantal kwesties waar we meer opheldering over moeten zien te verkrijgen:

Deugd – virtuositeit

Wat is het verschil tussen virtuoze prestaties, deugd-ethisch gedrag en een deugdzaam persoon? Karaktersterktes en deugden hebben een morele oriëntatie. In de literatuur is regelmatig gesteld dat excellente, morele gedragingen niet als een deugd kunnen worden bestempeld als de gedraging of de betrokken persoon niet in dienst staan van het goede, zoals in de misdaadwereld. Als virtuositeit slechts in dienst staat van het eigen ik of amoreel (immoreel) op anderen of de omgeving is gericht is het alleen maar een (positieve) kwaliteit.

Het begrip ‘karaktersterkte’ van Seligman is in dat opzicht neutraler dan het begrip deugd. Ook misdadigers kunnen karaktersterktes hebben. Maar als personen zouden ze niet als deugdzaam kwalificeren. Daarvoor gelden additionele criteria. Van Wensveen en Dane poneren zelfs de stelling dat om voor een karaktereigenschap een deugd te zijn, de vier kardinale deugden moed, maat, verstandigheid en rechtvaardigheid op de een of andere manier terug te vinden moeten zijn.[lxxxi] Deugden, zo zeggen zij, zijn niet los verkrijgbaar, maar krijgen hun ware betekenis pas in een omvattend verhaal over het goede mens zijn. Wie echt deugt, leeft vanuit liefde voor wat goed, mooi en waar is. Dit is volgens hen ook een kernpunt van de klassieke deugdenleer.[lxxxii]

van Goede Wil
van Goede Wil

De sterke verbanden tussen de deugden, zoals zo boeiend beschreven door Comte-Sponville, [lxxxiii] veronderstellen clustering van deugdzaam gedrag. Andere classificaties en onderschikkingen, zoals die van Thomas van Aquino, bevestigen dat. Personen met ‘goede wil’ t.a.v. zichzelf, anderen en de mensheid zullen normaliter deugdelijk gedrag over de hele linie vertonen en algeheel deugdzame personen worden, bijvoorbeeld heiligen in de Katholieke Kerk. Volgens sommige filosofen zijn er slechts enkele morele fenomenen die absoluut goed zijn: de Goede Wil (Kant), de deugd van Liefde en de deugd van Rechtvaardigheid.

Net als een individuele ondeugd gevolgen heeft voor alle andere eigenschappen van de persoon, zo zullen de gevolgen van een compenserende, geneeskrachtige deugd, zoals matigheid, zich eveneens spreiden over andere karaktertrekken.[lxxxiv]

Peterson & Seligman zeggen dat al de zes deugden, die zij op het eerste niveau onderscheiden (kennis & wijsheid, moed, menselijkheid, rechtvaardigheid, matigheid en transcendentie), boven bepaalde drempelwaarden aanwezig moeten zijn om als persoon van goed karakter (deugdzaam) beschouwd te worden. Op het tweede niveau van hun classificatie, die van karaktersterktes, zeggen Seligman & Peterson dat een individu zelden of nooit alle karaktersterktes van ieder van de zes deugden zal bezitten. Iemand is volgens hen van goed karakter (d.w.z. deugdzaam voor ons) als hij /zij één of twee karaktersterktes van ieder van de zes deugden bezit.

Een interessante kwestie om te onderzoeken is de vraag of er ook een dergelijke cohesie bestaat bij de ondeugden !?

Continuüm deugd – ondeugd

In de moderne literatuur lijkt het niet gebruikelijk om deugden en ondeugden samen te behandelen. Niettemin is het menselijk gedrag een mengeling van goed en kwaad en is het ethische leven een voortdurende strijd tussen het goede, het betere, het kwade en het slechtere. Het lijkt onnatuurlijk zich op de deugden, los van de ondeugden, te concentreren. Om de kwaliteit van het ethische gedrag te evalueren en te bevorderen, lijkt het dat deze integraal behandeld moeten worden. Je kunt namelijk dat gedrag verbeteren door deugden te promoten, de corresponderende ondeugden te bestrijden of allebei tegelijk.

Chris Hedges, een bekende Amerikaanse verdediger van sociale rechtvaardigheid, zegt er het volgende over:’…. waar de filosofie slechts deugd en ondeugd ziet, bestaat het menselijk handelen in werkelijkheid uit een combinatie van die twee in verschillende gradaties. We hoeven in het leven nooit te kiezen tussen het zuiver morele en zuiver immorele. We moeten kiezen tussen het immorele en het immorelere.’ [lxxxv]
Er zijn individuele deugden die corresponderen met individuele ondeugden: bij voorbeeld trots met nederigheid, gulzigheid met matigheid, luiheid met ijver. In het dagelijkse leven komen deugden en ondeugden zelden in extreme vorm voor en zowel deugden als ondeugden verschillen gradueel naar gelang individu. Wij gaan er dus van uit dat sterke eigenschappen/deugden niet categorisch maar gradueel van aard zijn. Dat je methodologisch bij een twee-polige eigenschap van een negatieve score (ondeugd) geleidelijk naar een positieve score (deugd) kunt gaan.[lxxxvi] In het door ons voorgestelde continuüm zou de deugd aan de ene extreme kant staan en de corresponderende ondeugd aan de andere extreme kant. De vraag is dan waar je het neutrale nulpunt legt!?

Chris Hedges
Chris Hedges
Gabriele Taylor
Gabriele Taylor

Gabriele Taylor stelt ook dat er gradaties in de ondeugden zijn.[lxxxvii] Ze stelt verder dat deugden en ondeugden hun tegengestelde kenmerken duiden in een gemeenschappelijk kader en dat in beide gevallen de persoon het centrum van belangstelling is. Zij zegt dat de relatie tussen persoon, deugd en bloei (flourishing) parallel loopt aan de relatie tussen persoon, ondeugd en beschadiging. [lxxxviii] Zonder ondeugden te zijn is waarschijnlijk niet identiek aan het bezit van deugden of aan altruïstisch te zijn. Het is volgens haar evenwel een stap naar de ontvankelijkheid van deugden.[lxxxix]
Zoals er gradaties in het bezit van individuele deugden zijn, zo zouden er ook gradaties van deugdzame personen moeten zijn. Er is wel een drempelwaarde van één of twee karaktersterktes per deugd bij Seligman, maar daarna zou je op basis van een samengestelde index een kwantitatieve inschaling van personen kunnen bedenken op deugdzaam gebied. Daarvoor is wel nodig dat de meetinstrumenten voor deugden en karaktersterktes voldoende ontwikkeld zijn om deze precies te kunnen meten.

Punctualiteit van de deugd

Het vaak gehoorde argument dat een deugd een punt is tussen twee ondeugden druist in tegen het bovengenoemde concept continuüm. Er zou maar één manier bestaan om deugdzaam en vele manieren om ondeugdzaam te handelen. In het hele fenomeen ‘uitblinken’ is het per definitie zo dat je helemaal niet, een beetje of sterk kunt uitblinken. En je kunt bij voorbeeld gradaties van eerlijkheid hebben. Ten gunste van de integrale benadering van goed en kwaad lijkt het dus logischer met een continuüm of met tegenstellingen te werken. Dat iedere deugd één en slechts één exacte locatie heeft, lijkt dus onwaarschijnlijk. Hoewel Aristoteles zegt dat een deugd het midden is tussen twee ondeugden, waarschuwde hij er zelf evenwel voor om de praktische wijsheid puur wiskundig te willen bedrijven. De juiste maat is geen vastgesteld minimum of maximum, maar afhankelijk van omstandigheden, van het wat, waarom, waar, wanneer, voor wie, hoe en waarmee.

Ook van Wensveen en Dane stellen dat het ‘juiste midden’ geen kwestie van goed rekenen is en dan trefzeker het enige punt aanduiden waar de deugd zich bevindt. ‘Tussen de uitersten van de ondeugden is er dus ruimte voor differentiatie tussen het mindere, het goede en het betere’.

Sommige karaktersterktes en deugden zijn 2-polig, dat wil zeggen er is een negatief anker aan het continuüm dat de kwaliteit definieert, zoals bij voorbeeld bij vriendelijkheid en vijandschap. Bij sommige andere deugden is het moeilijk om passende extremen of ondeugden te vinden en zij zijn in die zin 1-polig, bijvoorbeeld humor’.[xci] Misschien is het mogelijk om bij 1-polige deugden toch een negatieve tegenpool te identificeren, bij voorbeeld chagrijn bij humor. Een ander voorbeeld: als luiheid een ondeugd is, dan is bevlogenheid en hard werken een deugd. Andere voorbeelden zijn: eerlijkheid – oneerlijkheid (integriteit); moed – lafheid (geldingsdrang); geïnteresseerd – ongeïnteresseerd (leergierigheid); liefde – haat (empathie), etc. Een verder voordeel van de ‘continuüm-benadering’ is dat ze de mogelijkheid biedt behalve tegenstellingen, ook hogere vormen of ‘transformaties’ van een deugd weer te geven, bijvoorbeeld in de serie: verdraagzaamheid, respect, mededogen en liefde.

Goed en kwaad

Waarom is het of lijkt het erop dat de ene mens het Goede doet en een ander het Kwade!? In verband met de affaire Eichmann heeft Hannah Ahrendt daarbij gesproken over de ‘banaliteit van het Kwaad’. Ze vindt het onzin om te zeggen dat er in ieder mens een Adolf Eichmann schuilt. Maar als doodnormale mensen genoeg worden beïnvloed door een gewelddadige ideologie kunnen ze zich ontpoppen tot massamoordenaars.[xcii] Susan Neiman formuleert het op een andere manier: ‘Als een kwaad maar vaak genoeg gedaan wordt, kan het op een gegeven moment gaan lijken alsof het ophoudt een kwaad te zijn en alleen nog maar slecht is’.[xciii]

De Portugese neurowetenschapper Antonio Damasio vindt dat ons ‘zelf’ extreem kwetsbaar is. Alle mensen hebben volgens hem een heel goede en een heel slechte natuur. Wij zijn in staat heel goede daden te verrichten, maar ook afschuwelijk wrede. De omstandigheden spelen daarbij een grote rol, maar ook de opvoeding en de inrichting van de maatschappij. Hij is het met Pinker eens dat er wel vooruitgang is in vergelijking met de 19de en de 20ste eeuw. Vreselijk geweld komt nog steeds voor, maar wel in steeds mindere mate.[xciv]

Simon Baron Cohen, een vooraanstaand specialist op het gebied van empathie en autisme, vermoedt dat een gebrek aan empathie het cruciale kenmerk is van het kwaad. Empathie, het je kunnen verplaatsen in, en meevoelen met, anderen is iets waarover in principe iedereen beschikt. In de woorden van Baron Cohen ‘bevinden’ we ons allemaal binnen een empathie-spectrum en bevinden mensen, die ‘slecht’ of ‘wreed’ zijn zich aan het ene uiterste met nul empathie. Met scans zijn afwijkingen in het empathie-circuit aangetoond.[xcv]

Volgens Taylor kunnen ondeugden bestreden en geneutraliseerd worden door deugden en omgekeerd. Ondeugdzame personen zijn egocentrisch en hun preoccupatie met zichzelf wordt gecomplementeerd door hun onverschilligheid tegenover anderen. Zelfgenezing vraagt de verwijdering van dit solipsisme en deze onverschilligheid. Ondeugdzame personen hebben weinig gevoel voor eigenwaarde en hebben een gebrek aan zelfachting, zelfrespect en eigenliefde. Ze hebben dus deze geneeskrachtige deugden nodig.[xcvi] Een basis sympathie voor de ander is nodig voor het bezit van een zelfgenezende deugd. Om motivatie te verschaffen voor een positief gebruik en zijn genezende kracht voor de persoon te garanderen, moet basis sympathie gecompleteerd worden door zelftranscendente gevoelens. Zulke gevoelens zijn te vinden in een vollere sympathie vorm, in het bijzonder in persoonlijke liefde.
De deugd van de liefde, zowel voor zichzelf als voor de ander, is daarom een prominente kandidaat om als geneeskrachtige deugd te dienen. Dit krijgt nog speciale betekenis door de stelling dat ondeugden gedegenereerde liefde in diverse vormen zijn.[xcvii] Zowel liefde voor de ander als echte eigenliefde zijn geneeskrachtige deugden, maar eigenliefde is volgens Taylor het meest toepasselijk op ‘ondeugdzamen’. Daarvan is dan eigenwaarde het belangrijkste element, eigenwaarde weliswaar die een zekere objectiviteit bevat.[xcviii]

Liefde-charitas
Charitas, Antoniuskerk Scheveningen

De complexiteit van het karakter maakt het mogelijk dat bepaalde trekken andere trekken neutraliseren en daarbij ernstige schade aan de persoon voorkomen. Het is zelfs mogelijk dat een bepaalde ondeugd een andere negatieve trek neutraliseert en daarbij ‘voordelig’ is voor de persoon in kwestie.
Er is ook het fenomeen van overcompensatie: als iemand zwak is op een bepaald terrein, hij/zij er in slaagt dat in een sterkte elders om te zetten.

Gegevens

Het is wenselijk verdere gegevens over deugdethiek te verzamelen in een wetenschappelijke context door verdergaande definiëring van begrippen, selectie van criteria en opstellen van indices, zoals Peterson & Seligman’s classificatie van deugden en karaktersterktes.[xcix] VIA-IS kan hier grote diensten bewijzen. Meer dan 2.5 miljoen personen in meer dan 75 landen hebben deze test al ondergaan. Er zit dus een schat aan gegevens in de VIA-IS database. Andere sterkekanten-benaderingen verzamelen ook informatie over persoonlijkheids- en karaktertrekken bij individuen. Het is ons in dit stadium niet bekend of deze gegevens al ontgonnen zijn.

Twee vragen die hierbij rijzen. Allereerst, om te bepalen of een persoon in zijn totaliteit moreel uitblinkt, is er informatie nodig over zijn hele karakter, inclusief eventuele zwakke kanten of ondeugden. Zou het technisch mogelijk en ethisch verantwoord zijn een ‘ethische gedragskaart’ voor personen, groepen en landen op te stellen!? Ons lijkt van wel en het zou een steun zijn in de groei naar meer deugdzaamheid. Een vraag daarbij is hoe representatief voor de samenleving zijn de personen, wiens gegevens zich in de databases van de sterkekanten-benaderingen zitten.

In principe wil je een totaal plaatje van de persoon. Zowel sterke als zwakke karaktereigenschappen, deugden en ondeugden, talenten en gaven, eventueel familieachtergrond en lichamelijke gesteldheden. Als je dat allemaal wilt weten en testen, rijst de vraag hoe je dat doet. Zwakke punten of ondeugden rechtstreeks te weten komen is waarschijnlijk niet goed mogelijk. Kun je het indirect doen, bij voorbeeld bij Peterson & Seligman door alleen aan de positieve kant van het nulpunt te werken? Betekent dat een zwakke score op een karaktersterkte daar in feite een ondeugd is? Dat dient verder opgehelderd te worden.

Het zou interessant zijn te onderzoeken of er een index voor ethisch verantwoord gedrag opgesteld zou kunnen worden, naar het voorbeeld van de geluksbeleving van Ruut Veenhoven en de Human Development Index van de Verenigde Naties. Net zoals dat met het fenomeen geluk is gegaan, moet moreel en deugdzaam gedrag ook te kwantificeren zijn. Data over vrijwilligersactiviteiten, lidmaatschap ideële organisaties, goede doelen, misdaadstatistieken, integriteitspercepties van Transparency International en gegevens van religieuze organisaties zouden daar een onderdeel van kunnen zijn.

1.5 Bevindingen

Terwijl ethiek, de praktische wijsbegeerte die handelt over moreel gedrag, al langer bestaan heeft, dateert de ontwikkeling van de deugdethiek uit de periode van 3.000 tot 1.000 jaren vóór onze jaartelling. Aristoteles (384 – 322 v.C.) met zijn ‘Nicomachea’ wordt gezien als de Vader van de westerse deugdethiek.

De deugdethiek is in de loop der tijd geëvolueerd en dit is terug te vinden in de definities van het begrip deugd. Volgens de bekende deugdkenner Alasdair MacIntyre kan er geen eensluidende definitie van het begrip voor de hele geschiedenis zijn. Yearley (1990) geeft een recente samenvatting en formuleert de deugd als volgt: ‘… een gezindheid om te handelen, willen en voelen, die een beoordeling inhoudt en die leidt tot een herkenbare menselijke voortreffelijkheid of voorbeeld van menselijk floreren’. Deugdzaam gedrag is een belangeloze oriëntatie op het goede en de deugd is haar eigen beloning. Deugden zijn niet aangeboren maar zijn goede gewoontes geworden dank zij voortdurende oefening, waarbij het voorbeeld een centrale rol speelt. De kern van de deugd ligt in de goede wil.

In hun wetenschappelijke benadering van het fenomeen deugden en sterke kanten hebben Seligman en Peterson een tiental criteria geformuleerd waaraan een eigenschap moet voldoen om als karaktersterkte of deugd te kunnen worden aangemerkt.

De geschiedenis van de westerse deugdethiek begint met Plato. Hij onderscheidde de deugden matigheid, moed en wijsheid en zag de deugd van rechtvaardigheid als de samenhang tussen deze drie deugden. Via de Stoïcijnen en de Romeinse filosofen komen we bij de christelijke moralisten Ambrosius en Gregorius de Grote. Ze stellen een nieuwe classificatie op waarbij nederigheid, geloof, hoop en liefde aan de klassieke deugden gerechtigheid, wijsheid, dapperheid en matigheid worden toegevoegd.
Het werk van Aristoteles, die op Plato voortborduurde, kwam pas in de late Middeleeuwen via de Arabieren naar het Westen. In die periode, met de ‘Summa Theologia’ van Thomas van Aquino als hoogtepunt, hebben we te maken met de Goddelijke Bevelstheorie. De scheiding van moraal en religie komt voort uit het Verlichtingsdenken met Descartes en Kant als de grote proponenten. Descartes legt de nadruk op goedgeefsheid als centrale deugd, terwijl Kant bekend is om de centrale rol van de goede wil, de categorische imperatief en de menselijke waardigheid.

Na de Verlichting komt het Utilisme van Jeremy Bentham en John Stuart Mill. Het gaat in het Utilisme om het realiseren van het grootste geluk voor het grootste aantal mensen.

De meest recente theorie is de Sociale Contract theorie, waartoe John Locke en Jon Rawls behoren. De redenering in deze stroming is dat legitieme regeringen voortkomen uit een sociaal contract tussen mannen en vrouwen die op een willekeurige tijd samen beslissen over principes die hun gezamenlijk bestaan dienen te regelen

 In de 14 deugdsystemen die tot nu toe de revue gepasseerd zijn, vinden we de onderstaande 21 deugden die in minstens vier van die systemen voorkomen, in afnemende frequentie:

  • rechtvaardigheid                                   (12)
  • integriteit/eerlijkheid                              (11)
  • matigheid, zelfdiscipline                        (11)
  • nederigheid, bescheidenheid                (10)
  • liefde                                                      (9)
  • moed                                                      (9)
  • goedgeefsheid                                       (8)
  • volharding, doorzettingsvermogen         (8)
  • wijsheid                                                  (7)
  • reinheid                                                  (6)
  • beleefdheid, respect                               (6)
  • zedigheid                                               (5)
  • vroomheid                                               (5)
  • mededogen                                             (5)
  • vredelievendheid, verdraagzaamheid     (5)
  • geloof, zelfvertrouwen                             (5)
  • vergevingsgezindheid                             (4)
  • vriendelijkheid                                         (4)
  • loyaliteit, trouw                                        (4)
  • hoop                                                        (4)
  • zorgzaamheid                                         (4)

Zoals eerder gezegd, hebben deugden in de verschillende systemen en over de tijd variabele betekenissen, is er overlap vanwege abstractie en zijn sommige deugden eerder goede gewoonten dan deugden. Niettemin geeft de lijst een goed idee van de samenstelling van ons deugdpakket. De klassieke en theologale deugden hebben de tand des tijd goed doorstaan.

Bij de zes meer recente van de 14 deugdsystemen blijven de traditionele deugden van matigheid (zelfbeheersing), moed, rechtvaardigheid, bescheidenheid, eerlijkheid en liefde hoog scoren. Wijsheid komt minder naar voren omdat dit concept minder toepasselijk is voor de jeugd, waar enkele van deze systemen op gericht zijn. Tegelijkertijd komen ook naar voren de ‘moderne’ karaktertrekken van goedgeefsheid, beleefdheid/respect, vergevingsgezindheid, volharding, burgerschap (zorgzaamheid) en openheid.

In hun historische overzicht komen Peterson en Seligman tot de conclusie dat er op wereldniveau een sterke convergentie is over tijd, ruimte en intellectuele traditie aangaande zekere kerndeugden: rechtvaardigheid (justice) en menselijkheid (humanity) zijn kenmerkend voor alle deugdsystemen. Matigheid en wijsheid volgen kort daarop als tweede groep. Transcendentie komt als vijfde, waarschijnlijk omdat deze deugd meer impliciet is en met religie verbonden is. Moed komt als laatste en vormt in traditionele zin geen onderdeel van de oosterse deugdsystemen.

McGrath komt tot de bevinding dat de zes eerder geïdentificeerde deugden, naar drie kunnen worden teruggebracht. We vragen ons voorzichtig af wat het nut van deze overkoepelende deugden is en of we niet zonder zouden kunnen. De studie van McGrath zou ook enkele sterkekanten vervangen door andere. VIA-IS dient zeker behouden te blijven, want de onderliggende wetenschappelijke benadering is veelbelovend.
Het relatief recente onderzoek van McGrath dient voortgezet te worden om tot een meer definitieve classificatie van deugden en sterke kanten te komen. We zouden bij voorbeeld graag een studie van de distributie van sterkekanten zien onder de twee miljoen of meer VIA-IS respondenten. De VIA-IS classificatie is nog bij lange na niet af want ze is multi-axiaal: d.w.z. er is ruimte voor talenten en bekwaamheden, omstandigheden die de karaktersterktes promoten of belemmeren, voldoeningen die verband houden met de sterktes en de resultaten die eruit voort kunnen vloeien. Voor zover we weten zijn die ‘windows’ nog niet of nauwelijks ingevuld.

Met de bespreking van de diverse sterkekanten-systemen en de Big Five verleggen we het accent van deugd-ethisch gedrag naar persoonlijkheids- en karaktertrekken in het algemeen. De insluiting van het onderscheid tussen latente en manifeste eigenschappen en het grotere aantal eigenschappen van actuele beoordelingssystemen helpen daar aan mee. Dit geldt ook voor de evaluatie door McGrath van VIA-IS, die naar drie of vijf deugdgroepen terug gebracht zou kunnen worden en daarbij overeenkomst gaat krijgen met de Big Five test methodologie. In de huidige tijd zijn zowel in de V.S. als in Europa karakterkwaliteiten gewenst die het grootst mogelijke succes geven in het maatschappelijke en sociale leven. Afgaande op wat er in de Verenigde Staten is gebeurd, lijken moraal en deugdethiek van het filosofische en theologische meer naar het wetenschappelijke en maatschappelijke te tenderen. De moderne deugden van de persoonlijkheidsethiek zijn instrumenten voor succes in het leven.

We moeten een onderscheid maken tussen virtuoze prestaties, deugd-ethisch gedrag en een deugdzaam persoon? Om voor karaktersterkte een deugd te zijn, moet ze voldoen aan enkele eisen. Onder meer dat ze bij een karakter hoort dat van goede aard is. Een misdadiger kan karaktersterktes bezitten, maar niet deugdzaam genoemd worden.

Naar ons idee dienen deugden en ondeugden integraal behandeld te worden als een continuüm, van de deugd aan de ene extremiteit tot aan de corresponderende ondeugd aan de andere extremiteit. Het idee dat een deugd een exact punt bestrijkt stemt hier niet mee overeen.

Geleerden zoals Ahrend, Damasio en Cohen vinden dat er ‘flexibiliteit’ in het morele gedrag van de gemiddelde mens zit. Afhankelijk van omstandigheden, kan men zich zowel uitermate slecht als uitermate goed gedragen. Taylor denkt dat liefde voor zichzelf en voor de ander het beste medicijn is voor de genezing van kwaadwillenden en ondeugdzamen.

Het is wenselijk na te gaan hoe we meer en betere gegevens over ethisch verantwoord en deugdzaam gedrag kunnen vergaren. Misschien is het zelfs mogelijk daarvoor één of meer indexen te construeren

Er is in dit stadium veel minder te vertellen over de ondeugden. Ze worden doorgaans apart behandeld van de deugden. De oorspronkelijke zeven van Paus Gregorius I in de zesde eeuw doen volgens de Volkskrant en Gabrielle Taylor nog steeds opgeld: woede, luiheid, jaloezie, onmatigheid, lust, hebzucht en hoogmoed.

[i] Cliteur, Paul, Moreel Esperanto. Naar een Autonome Ethiek, De Arbeiderspers, Amsterdam – Antwerpen, 2007, blz. 106 en 229.

[ii] Van Dale. Op. Cit.

[iii] Van Dale, Op. Cit.

[iv] Taylor, Gabriele, Deadly Vices, Oxford University Press, 2006, blz.6.

[v] Van Dale, Op. Cit.

[vi] MacIntyre, Alasdair, After Virtue. A study in Moral Theory, University of Notre Dame Press. Notre Dame, Indiana. Third Edition 2007.

[vii] Yearley, L.H. (1990). Mencius and Aquinas:Theories of Virtue and Conceptions of Courage. Albany: State University of New York Press, blz. 13.

[viii] Taylor, Gabriele, Op. Cit., blz. 16.

[ix] Van Tongeren, Paul, Deugdelijk Leven. Een Inleiding in de Ethiek, Sun, vierde druk, mei 2008, blz. 78.

[x] Dohmen, Joep ‘Het Leven als Kunstwerk’, Stichting Maand van de Filosofie en Joep Dohmen, 2008,Sectie1.6.

[xi] Kinneging, Andreas, Geografie van Goed en Kwaad, Uitgeverij Het Spectrum, 2005, blz. 127.

[xii] Comte-Sponville, André, Op. Cit.

[xiii] Vrij vertaald uit Collins Dictionary, Op. Cit.

[xiv] Peterson, Christopher and Seligman, Martin, Character Strengths and Virtues. A Handbook and Classification, Oxford University Press. 2004.

[xv] Peterson and Seligman, Op. Cit., blz. 4.

[xvi] Peterson and Seligman, Op. Cit., blz. 20/21.

[xvii] Peeters, Harry, Over Deugden en Ondeugden. Vroeger en Nu, Sun, Nijmegen, ISBN 90 6168 481, 1996, blz.38.

[xviii] Van Wensveen, Louke en Dane, Harm (red.), Zuinigheid met vlijt. Over Calvinistische (on)deugden, Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer, 2009, blz. 108.

[xix] Peeters, Harry. Op. Cit., blz. 38/39

[xx] Paul van Tongeren, op. Cit. blz.78

[xxi] Ibid., blz. 80.

[xxii] Peeters, Harry. Op. Cit., blz. 39.

[xxiii] Van Tongeren, Paul, Op.Cit., blz. 65.

[xxiv] Aristoteles, ETHICA NICOMACHEAVertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Pannier, Christine en Verhaeghe, Jean, Historische Uitgeverij, Groningen, ISBN 90 6554 005 9, blz.102.

[xxv] Aristoteles, Op. Cit., blz. 110.

[xxvi] Cliteur, Paul, Op. Cit., blz. 36.

[xxvii] Peeters, Harry, Op. Cit., blz. 39.

[xxviii] ‘De Zeven Hoofdzonden’, de Volkskrant, 7 april 2012, blz. 6.

[xxix] Ibid., Op. Cit., blz. 107.

[xxx] Ibid., Op. Cit., blz. 249 – 253.

[xxxi] Ibid., Op. Cit., blz. 253 – 254.

[xxxii] Ibid., Op. Cit. blz. 267/268

[xxxiii] Ibid., Op. Cit. ?

[xxxiv] Ibid., Op. Cit., blz. 226. Zie ook Elsevier’s Weekblad van 21/06/2008, blz. 94.

[xxxv] Ibid., Op. Cit. blz. 214.

[xxxvi] Ibid., Op. Cit. blz. 253.

[xxxvii] Sandel, Michael J., Justice. What’s the Right Thing to Do, Farrar, Straus and Giroux, New York, 2009, blz. 139 – 142.

[xxxviii] Van Wensveen, Louke en Dane, Harm (red.), Op. Cit., blz. 10.

[xxxix]Ibid., blz. 40/41.

[xl] Ibid., blz. 42.

[xli] Ibid., blz. 9.

[xlii] Ibid., blz. 10.

[xliii] www.humanistofutah.org/1999/BenFranklinsvirtues_3-99.html

[xliv] Zuang Zhi, De Volledige Geschriften. Het Grote Klassieke Boek van het Taoïsme. Uitgeverij Augustus. 2007. blz.64.

[xlv] Giesen, Peter, ‘Het Menselijk Tekort’, De Volkskrant, Sectie het Vervolg, 16/06/2012, blz. 5.

[xlvi] ‘Wie zich Meester Waant, is Vaak een Slaaf’. De Volkskrant. Uitgelicht, 23/05/2012, blz. 18.

[xlvii] Ibid., blz. 19.

[xlviii] Zuang Zhi, Op. Cit., blz.179.

[xlix] ‘Weten Waar Je Heen Gaat’, De Volkskrant, Sectie het Vervolg, 2 mei 2009, blz. 30.

[l] Comte-Sponville, André, A Small Treatise on the Great Virtues, Metropolitan/Owl Book, 1996.

[li] Linda Kavelin Popov, Het Grote Deugdenboek voor ouders en kinderen, Uitgeverij de Zaak, 2004.

[lii] Bobbio, Norberto, ’Lof der zachtmoedigheid’, in Nexus, nummer 58, 2011, blz. 101.

[liii] Ibid., blz. 108.

[liv] Van Oudenhoven, Prof. Dr. J.P.L.M, Nederland Deugt, Van Gorcum. 2008.

[lv] Ibid., Proloog.

[lvi] Ibid., blz. 39.

[lvii] Ibid., blz. 39.

[lviii] Van Oudenhoven, Op. Cit., blz. 40.

[lix] Ibid., blz. 40.

[lx] Ibid., blz. 42.

[lxi] Ibid., blz. 42.

[lxii] Peeters, Harry, Op. Cit., blz. 48.

[lxiii] Peale, Norman Vincent. Three complete books, The Power of Positive Thinking (1952); The Positive Principle Today (1976); and Enthusiasm Makes the Difference (1967), Wing Books, Random House, New Jersey, 1994.

[lxiv] Voor een kritiek op Peale’s benadering zie Segerstrom, Suzanne C, Optimisme, 2006, vertaald 2007, Uitgeverij Nieuwezijds, ISBN 978 90 5712 241 5.

[lxv] Het Character Education Network, CharacterEd.Net™,), is ontwikkeld en is eigendom van Thinking Media™, specialisten in de ontwikkeling van computer-based onderwijs . CharacterEd.Net wordt in de VS exclusief verspreid door het National Center for Youth Issues, Inc.. (http://www.charactered.net/mainhttp://cte.jhu.eduwww.cortland.edu/character).

[lxvi] Ibid., blz. 8.

[lxvii] Peterson and Seligman, Op. Cit.,blz.13.

[lxviii] Peterson and Seligman, Op. Cit. blz. 13

[lxix] Robert E. McGrath, Scale- and Item-level Factor Analysis of the VIA Inventory of Strengths. Published on-line 1 August 2012; www.sagepublications.com

[lxx] Robert E. McGrath (2014): Integrating psychological and cultural perspectives on virtue: The hierarchical structure of character strengs, The Journal of Positive Psychoogy: dedicated to furthering research and promoting good practice, DOI:10.1080/17439760.2014.994222

[lxxi] Robert E. McGrath (2015). Character Strengths in 75 Nations: An Update, The Journal of Positive Psychology:Dedicated to furthering research and promoting good practice, 10:1, 41-52, DOI:10.1080/17439760.2014.888.580

[lxxii] Peterson and Seligman, Op. Cit., blz. 14.

[lxxiii] Covey, Stephen R., The 7 Habits of Highly Effective People. Powerful Lessons in Personal Change, Simon and Schuster, New York, etc. 1989.

[lxxiv] Stephen Covey. Op. Cit.

[lxxv] De Volkskrant, Sectie Het Betoog, 23 augustus 2008, blz. 5.

[lxxvi] Djoerd Hiemstra en Ernst Bohlmeijer ‘De sterkekantenbenadering. De persoolijke kwaliteiten als hefboom voor verandering’, in Handboek Positieve psychologie. Theorie onderzoek toepassingen, Ernst Bolmeijer et al, Boom 2013, blz 123 – 138.

[lxxvii] Djoerd Hiemstra en Ernst Bolmeijer. Op.cit, blz 132

[lxxviii] ‘De Zeven Hoofdzonden’, de Volkskrant, 7 april 2012, blz. 6.

[lxxix] Sandra maiti. The Enneagram of Passions and Virtues, Tarcher/Penguin Books2009

[lxxx] Leemhuis, Fred, De Koraneen weergave van de betekenis van de Arabische tekst in het Nederlands, Het Wereldvenster, Houten, 1990, ISBN 90-269-4438-1.

[lxxxi] Van Wensveen, Louke en Dane, Harm, Op. Cit., blz 39.

[lxxxii] Ibid., blz. 120.

[lxxxiii] André Comte-Sponville, Op. Cit.

[lxxxiv] Ibid., blz. 140.

[lxxxv] Hedges, Chris, Ik Geloof Niet in Atheïsten, Meulenhoff, 2008,blz. 89/90.

[lxxxvi] Ibid., blz. 138.

[lxxxvii] Taylor, Gabriele, Op. Cit., blz. 7.

[lxxxviii] Ibid., blz.1.

[lxxxix] Ibid., blz. 3.

[xc] Van Wensveen, Louke en Dane, Harm, Op. Cit., blz. 29 en 30.

[xci] Peterson and Seligman, Op. Cit., blz. 22.

[xcii] De Volkskrant, Boeken, blz. 5, 9/04/2011. ‘Ahrendt, Hannah, Eichmann in Jeruzalem. De Banaliteit van het Kwaad’.

[xciii] Neiman, Susan, Op. Cit., blz. 349.

[xciv] De Volkskrant,Sectie Kennis, Interview met Antonio Damaso, ‘Ons Zelf is Extreem Kwetsbaar’, 13/02/2010, blz. 5.

[xcv] De Volkskrant, Boeken, blz 9, 4/02/2012. ‘Cohen, Simon Baron: Nul Empathie – Een Theorie van Menselijke Wreedheid’, Nieuwezijds, ISBN 978 90 5712 343 6.

[xcvi] Ibid., blz. 127.

[xcvii] Ibid., blz. 130/131.

[xcviii] Ibid., blz. 137.

[xcix]