Nederlandse (on)deugden (een literatuurstudie)
Deze beschrijving van de kenmerken van ‘de Nederlander’ is gebouwd op stereotypen en clichés die ik vond in een aantal boeken. Die zijn het resultaat van een vergelijking met andere nationaliteiten, ook zonder dat objectieve criteria voorhanden zijn. Stereotypen zijn eigenlijk als spotprenten: ze overdrijven vaak, maar er zit wel een herkenbare waarheid in.
Toch is het niet zo gemakkelijk om “de” Nederlander te typeren. Sinds de tweede Wereldoorlog is zijn gedrag ingrijpend veranderd, bij voorbeeld op het terrein van sparen en consumeren. En Nederlanders met buitenlandse roots houden er soms andere gewoonten op na en hebben deels andere sociaalpsychologische kenmerken dan de autochtone Nederlanders. De beschrijving hierna is gericht op deze autochtone Nederlanders.
1. Algemene kenmerken
Volgens de bloemlezing (1) stoelt de traditionele Nederlandse samenleving op ’nobele’ waarden als vrijheidsliefde, gelijkheid, gebrek aan hartstocht (weinig emotioneel, gebrek aan romantiek, gebrek aan fantasie), nuchterheid, huiselijkheid (grote aandacht voor het gezinsleven), ingetogenheid, bedaardheid, ijver, handelsgeest, burgerlijkheid, vredelievendheid, stroefheid, ernst, eerlijkheid, kritische houding, verdraagzaamheid, eenvoud, zuinigheid, zindelijkheid (niet zo zeer op het eigen lichaam). En een hardnekkige hang naar middelmaat. Een paradoxale situatie wordt gesignaleerd door Derek Phillips in dat hij, in tegenstelling met de andere waarnemers, de Nederlander niet individualistisch (wel sterke hang naar vrijheid), maar in tegendeel collectivistisch vindt ingesteld. Volgens hem past de Nederlander zich graag aan en voelt hij zich weinig op zijn gemak zodra een individu zich van een ander individu onderscheidt. De Nederlander zou dus enerzijds de vrijheid innig lief hebben en anderzijds bijzonder gevoelig zijn voor groepsdruk gericht op conformisme (p.18). Volgens Phillips is het culturele klimaat in Nederland niet bevorderlijk voor individualisme. Altijd wordt voorrang gegeven aan de behoeften en aan het functioneren van de groep (blz.23) (onder andere, zorg voor fatsoen). Door de nadruk op de eigenschappen die ertoe bijdragen orde en gematigdheid te waarborgen ontstaat door de hele Nederlandse samenleving een systematische nivellering van alles en iedereen. Om wat voor diepgewortelde historische redenen dan ook, accepteren Nederlanders niet makkelijk mensen die beter zijn dan anderen (blz. 23).
Veel meer dan in de V.S. zijn de Nederlanders georganiseerd in gesloten groepen. Zij gaan grotendeels om met andere mensen van dezelfde leeftijd, sociale achtergrond en beroepsstatus (blz. 24/25). De verschillende groepen tolereren elkaar uiteraard. Maar binnen een bepaalde groep is weinig ruimte voor non-conformisme (blz. 25).
De Nederlandse maatschappij en de Nederlander zijn continu aan veranderingen onderhevig. De Hollandse identiteit vervaagt door veranderingen in de autochtone Nederlander en door veranderingen in de maatschappij: immigratie van overzeese Rijksgenoten en van niet-westerse (Marokko, Turkije) en van andere EU landen zoals Polen. Het land is de laatste jaren verrechtst en de politiek is populistischer geworden.
De Nederlandse maatschappij en de Nederlander zijn continu aan veranderingen onderhevig. De Hollandse identiteit vervaagt door veranderingen in de autochtone Nederlander en door veranderingen in de maatschappij: immigratie van overzeese Rijksgenoten en van niet-westerse (Marokko, Turkije) en van andere EU landen zoals Polen. Het land is de laatste jaren verrechtst en de politiek is populistischer geworden. De Nederlander is ook meer van het leven gaan genieten, is minder zuinig en toleranter voor corruptie dan vroeger.
Afgezien van deze veranderingen en ondanks een behoorlijke graad van doemdenken over de moderne samenleving, is Nederland een goed georganiseerde maatschappij. Er is een hoge mate van collectieve verantwoordelijkheid en rechtvaardigheid. De Nederlanders zijn een logisch volk, wat correspondeert met een taal die consequent in grammatica en uitspraak is. Liberaal met een hoge mate van onafhankelijkheid en een egalitaire levenshouding. Die sterke drang naar gelijkheid gaat gepaard met een hang naar gewoonheid en middelmatigheid. Zoals het spreekwoord zegt: ‘Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’. De burger is traditioneel gezagsgetrouw. Het overheidsapparaat, met een relatief lichte bezetting, levert kwalitatief hoge diensten. Er zijn, ook naar de smaak van sommige Nederlanders, veel regels en procedures. Deze worden normaliter gesanctioneerd en nageleefd, hoewel er op sommige terreinen afwijkingen gedoogd worden (fietsen door rood stoplicht, softdrugs gebruik). Mede daardoor is er toch veel vrijheid op belangrijke punten in de leefomgeving. De goede organisatie en functionering schept regelmaat en geeft veiligheid, rust en een gevoel van welzijn en superioriteit. Het is tevens geïnstitutionaliseerde saaiheid.
Nederlanders hebben door de bank genomen een goed ontwikkeld verantwoordelijkheidsgevoel, zijn positief, taakgericht en ernstig. Ze zijn ijverig, hebben de hoogste arbeidsproductiviteit per uur, maar maken bijna het minste aantal arbeidsuren in de westerse wereld. Ze durven de waarheid onder ogen te zien, zijn nuchter, ter zake en recht door zee. Inhoud gaat boven vorm. De Nederlander is doorgaans betrouwbaar, komt zijn afspraken na en is stipt in zijn follow-up. Hij wil zijn zaakjes onder controle hebben en ziet vooruit. Hij streeft naar duidelijkheid en zekerheid, wat ten koste kan gaan van flexibiliteit. Hij houdt niet van improvisatie. De Nederlander is leergierig, heeft een brede interesse, is internationaal georiënteerd en houdt van reizen en vreemde culturen.
Hij is een goede onderhandelaar, geduldig en slim. Hij wil het onderste uit de kan halen. Een spreekwoord zegt: ’Als je van een Jood kunt kopen, aan een Schot verkopen en dan nog winst maken, dan moet je een Hollander zijn!’
De Nederlander had een relatief positief beeld van zijn medeburger; zijn sociaal en politiek vertrouwen was vroeger hoog, nu variabel. Minder respect dan vroeger, maar relatief gelijkwaardige omgang, waardoor beter onderling vertrouwen en samenwerking.
In Nederland heeft men een afkeer van scherpe sociale conflicten en wordt ruzie als contraproductief beschouwd. Men wil de zaak uitpraten en desnoods water in de wijn doen. In het land heerst permanente discussie en debat: een kenmerk van het veelgeroemde ‘poldermodel’. Er is een grote mate van mondigheid en directheid. Men vertelt elkaar graag ‘de (subjectieve) waarheid’.
De hedendaagse burger heeft hoge verwachtingen van anderen, is vaak onzeker, ongeduldig en opvliegend. Kritische opmerkingen worden als intelligenter aangemerkt dan wilde ideeën (2). Hij eist maximale vrijheid en maximale veiligheid. Individualisme en privacy staan hoog in het vaandel en slaat soms door naar hedonisme, het ‘dikke-ik’. Er is een grote behoefte aan vrijheid, om zichzelf uit te leven, te bepalen en te ontwikkelen. Door de aantasting van solidariteit en het verminderen van sociale controle is men meer langs elkaar heen gaan leven. Misschien vanwege gebrek aan zekerheden heeft een verharding en verruwing in de samenleving plaats gevonden. Het ik is ‘dik’ en narcistisch geworden en verwacht veel respect. Het voelt zich permanent teleurgesteld/gekleineerd; inbreuken op eigenwaarde en persoonlijke integriteit roepen felle reacties op. Er is geringere tolerantie ten aanzien van ongewenst gedrag. Er zijn veel lange tenen en korte lontjes, zich uitend in het onbesuisd uiten van meningen, een grote mond en agressie. Vaak ontbeert men het besef van begrenzing en van discretie en bescheidenheid. Door dit alles is er een behoorlijke dosis wantrouwen, cynisme en rancune in de maatschappij ontstaan. Er is in sommige groepen een zekere onverschilligheid ten opzichte van publieke waarden waardoor gezagsuitoefening in bepaalde omstandigheden kwetsbaar is geworden. Het niveau van eigen persoonlijk geluk wordt steevast als hoog gerapporteerd; het is het geluk van de ander en van de samenleving als geheel dat men negatief oordeelt. We zijn het met Motivaction eens dat de grootste uitdaging in het gedrag van Nederlanders ligt in het vinden van een tussenweg tussen matiging en onmatigheid, begrenzing en grenzeloosheid.
2. Zelfvertrouwen en presentatie
De Nederlander kan zich goed voordoen. Hij heeft niet alleen een hoge eigendunk, maar vaak ook, grotendeels onbewust, een overdreven zelfbeeld. Deze zelfgenoegzaamheid, zo niet arrogantie, gaat volgens sommigen terug op het Calvinisme dat de gelovigen een uitverkoren volk maakte (Kuper). De basis van het Nederlandse geluk is zelfingenomenheid.
Dit gaat samen met een zeker dédain voor de meeste andere nationaliteiten. Terwijl de Hollander behoefte heeft aan zijn nationale identiteit, moffelt hij die in het buitenland wegEr is gebrek aan zelfbewustzijn en alleen sprake van chauvinisme als het over alledaagse dingen in de eigen cultuur gaat. Er is lage tolerantie voor kritiek op Nederland. Er is iets onnatuurlijks aan dat overdreven zelfbeeld. Als men echt zelfvertrouwen had, zou men niet bang hoeven te zijn dat dienstverlening en beleefdheid het ego ondermijnen.
De Nederlander handelt pragmatisch, is een doe-het-zelver en heeft gebrek aan stijl en manieren. De kleding is bij voorkeur informeel; plechtigheden hebben een sober karakter, men verkiest een ‘low profile’: men wil ‘gewoon doen’. Hoewel er de laatste decennia verbeteringen hebben plaats gevonden, heeft het land geen hoogontwikkelde eetcultuur: het liefst eten de meesten, buiten speciale gelegenheden om, snel en minder duur.
3. Omgangsvormen in publieke ruimte
In de meeste boeken over Nederlanders wordt gewag gemaakt van hun vaak bot, respectloos en onfatsoenlijk gedrag. Voor een overwegend deel is Nederland, volgens deze bronnen, een asociaal, onbeschoft en luidruchtig landje. Assertiviteit is bijna een communicatievorm, een deugd geworden. De door auteurs en onderzoekers gesignaleerde verruwing in het hart van de samenleving zou lompe, onbeschaafde en brutale omgangsvormen gebracht hebben met macho gedrag, verbaal geweld, overlast van jongeren, gebrek aan respect voor publieke beroepsgroepen en vernielingen. Kinderen zouden slecht opgevoed, luidruchtig en ongedisciplineerd zijn. Waarschijnlijk zijn deze beweringen ten dele terecht en ongetwijfeld is er een deel van de bevolking dat zich daaraan schuldig maakt. Maar de overgrote meerderheid van de Nederlanders, autochtoon of allochtoon, gaat normaal/positief met elkaar om. Het is zeker waar dat Nederlanders zich eerlijkheid, directheid en een kritische houding in hun contacten aanmeten.
Men is geneigd te zeggen wat men denkt en geen blad voor de mond te nemen, in het bijzonder bij vermeend onrecht. Er is geen filter voor gedachten en men heeft een scherpe tong en gebrek aan subtiliteit. Kritische opmerkingen zijn direct, er zijn niet per se bijgedachten. Men is op de man af
Geen goed menu voor effectief onderhandelen met buitenstaanders! Men maakt van het hart geen moordkuil en men kankert, klaagt, moppert en zeurt er op los. In het algemeen meent de Nederlander het niet slecht en heeft de ander een staande uitnodiging om zich ook direct en eerlijk uit te drukken. Het gebruikelijke poneren van uitgesproken meningen schept de indruk dat de Nederlandse omgangscultuur eigenwijs, arrogant, bot, vijandig en onvriendelijk is. Stijl, edelmoedigheid en takt ten aanzien van anderen ontbreken vaak. (p.33) De kleine tekenen van spontane attentie en consideratie voor anderen die voor het openbare leven zo belangrijk zijn, zijn in Nederland vrijwel onbekend. (p.33) Men schiet ook tekort in het respecteren van persoonlijke ruimte. (p.34) Men heeft moeite met de juiste omgangstoon, de tussenvorm tussen uitgesproken familiair en uiterst formeel.
Neiging tot opvliegendheid; men gebruikt spot en ironie en is makkelijk een olifant in de porseleinkast (Evert van Wijk). Er is ook consensus dat bedienend personeel weinig klantvriendelijk is. Als men gedienstig is, is dat zonder onderdanigheid (Octave Mirabeau).
Wat Nederlanders verder schijnt te kenmerken is hun moraliserende aard. Een Nederlander is zelden onverschillig, heeft steeds een mening en is berucht om zijn ingebakken moralisme en zedenmeesterij. Hij is ook nog koppig. Hij wordt zowel als betweterige wereldverbeteraar en het land tot voor kort als gidsland weggezet. Die functie is verzwakt, mede dank zij populistische politieke ontwikkelingen.
In Nederland heeft men het graag lekker, leuk en gemakkelijk en men wil het bovenal gezellig hebben.
De Nederlander maakt graag deel van een vrolijke massa, mogelijk als reactie op individualisering (Schnabel). In groepsverband heeft hij behoefte zich trots, luidruchtig en opdringerig te uiten (de Foer).
4. Gelijkheid
In Nederland hecht men relatief minder belang aan hiërarchie en status. Men heeft een zekere afkeer van autoriteit. Er is een gelijkheidsideaal: iedereen is in moreel opzicht gelijk en niemand beter dan iemand anders. Het land heeft, behalve de Scandinavische landen, de kleinste (netto) inkomensverschillen onder de westerse landen. Onderzoeken bevestigen deze homogene sociaaleconomische situatie en geven aan dat 90 % van Nederlanders zich beschouwt tot de middenklasse te behoren.
Als oorzaken van deze egalitaire levenshouding (Undutchables) wordt gewezen naar de wordingsgeschiedenis van de Nederlanden. Er was hier traditioneel geen gevestigde grondbezittende klasse en de adellijke standen waren zwak; in plaats daarvan was er een burgerlijke elite, evenals een jonge monarchie, die al snel met een constitutie te maken kreeg (1848). Daarnaast wordt ook beweerd dat de nivellering vooral in de religieuze geschiedenis en met name het Calvinisme zit: vlijt, fatsoen, spaarzaamheid, bescheidenheid, en iedereen een zondaar! (zie ook Lompe Leeuw). Er is ook het continue overleg van het poldermodel met zijn inspraak en compromis. Een sterke regeringsautoriteit en een ingewortelde gewoonte van samenwerking en raadpleging zijn de twee eigenschappen die de kern vormen van het ‘poldermodel’, de populaire naam voor de Nederlandse praktijk van beleidsvorming door consensus tussen regering, werkgevers en werknemers. (3
Als oorzaken van deze egalitaire levenshouding (Undutchables) wordt gewezen naar de wordingsgeschiedenis van de Nederlanden. Er was hier traditioneel geen gevestigde grondbezittende klasse en de adellijke standen waren zwak; in plaats daarvan was er een burgerlijke elite, evenals een jonge monarchie, die al snel met een constitutie te maken kreeg (1848). Daarnaast wordt ook beweerd dat de nivellering vooral in de religieuze geschiedenis en met name het Calvinisme zit: vlijt, fatsoen, spaarzaamheid, bescheidenheid, en iedereen een zondaar! (zie ook Lompe Leeuw).
Er is ook het continue overleg van het poldermodel met zijn inspraak en compromis. Een sterke regeringsautoriteit en een ingewortelde gewoonte van samenwerking en raadpleging zijn de twee eigenschappen die de kern vormen van het ‘poldermodel’, de populaire naam voor de Nederlandse praktijk van beleidsvorming door consensus tussen regering, werkgevers en werknemers. (3De functionering van de maatschappij stoelt voornamelijk op meritocratie. De sociale en politieke scheiding wordt voor een zeer groot deel bepaald door onderwijs en diploma’s (diplomacratie). Ongeveer dertig procent van de bevolking heeft hoger of universitair onderwijs genoten. De opvoeding van kinderen via het overlegmodel (versus no-nonsense) stimuleert het algemene systeem van overleg in plaats van bevel. In de moraliserende Nederlandse cultuur wordt er een relatief frequent beroep op moraal, in plaats van op macht, gedaan (Eppink). Het vlotte tutoyeren en de directe manier van communiceren ondersteunen de nivelleringsdrang.
Op zakelijk gebied geeft de Nederlander, naar het voorbeeld van de Gouden Eeuw, blijk van handelsgeest en initiatief. Voor de rest is er beperkte durf en kritisch vermogen. De Nederlandse leeuw is weinig moedig en men is krenterig bij het publiekelijk nemen van verantwoordelijkheid en erkenning van falen (Srebenica) (Anet Bleich) . Ruiterlijkheid en sportiviteit staan niet hoog in het vaandel. Men is bang voor gek te staan. Dit steekt een beetje af bij de luidruchtigheid die onderdeel van de cultuur is en wordt vertolkt door het spreekwoord: ‘Blaffende honden bijten niet’.
Een typisch Nederlands nivelleringsinstrument is de fiets, 24 miljoen ervan. Dit vervoersmiddel beantwoordt aan eisen van sociale gelijkheid en gelijkmatigheid en aan de weerzin tegen pronkzucht, hysterie, aanstellerij en gewichtigdoenerij (Anil Ramdas). Praktisch iedereen heeft en gebruikt één of meer fietsen. Het is een bijna clownesk vervoersmiddel, waarmee, ondanks een enorme variatie aan modellen en prijzen, status en aanzien maar beperkt te promoten zijn.
Er is natuurlijk geen perfecte gelijkheid in Nederland. In dit verband zijn er ook allerlei vormen van discriminatie op economisch, sociaal en cultureel vlak. Statusverschillen spelen ook hier steeds een rol, zij het minder sterk dan in andere landen.
Er is ook een element van jaloezie en sociale controle. De spreekwoordelijke gezegden: ’Doe maar gewoon, dan doe je gek genoeg’, ‘Je kop niet boven het maaiveld uitsteken’ en ‘Hoge bomen vangen veel wind’ spreken in dit opzicht boekdelen. De hang naar middelmaat houdt mogelijk verband met gelijkheidsdrang, jaloezie en het maaiveld! Het Nederlandse kenmerk van burgerlijkheid verdraagt noch excentriciteit, noch extremisme (Anil Ramdas). Deze sterke nivelleringsdrang wordt door auteurs gezien als de oorzaak van de hang naar middelmaat en de beperkte uitblinkerbereidheid bij studenten (50 %), vooral in het VMBO (‘zesjescultuur’) en in de arbeidswereld (12 – 20 %). De manier voor BNers om aan deze jaloezie te ontkomen is getoonde bescheidenheid en toegankelijkheid (Vossestein).
5. Tolerantie
De Nederlandse samenleving gold traditioneel als tolerant. Dit heeft voor een belangrijk deel te maken met het verleden: de emigratie van Joden uit Portugal, Protestanten uit Antwerpen en Hugenoten uit Frankrijk, die in de grote steden van de 17de eeuw een belangrijk deel van de bevolking uitmaakten.
Heden ten dage is er ook een zekere tolerantie onder de autochtone bevolking ten aanzien van geloofspraktijken, levensstijlen en drugsgebruik. Verbonden met een grote mate van vrijheid. Er is ongetwijfeld een behoorlijke groep Nederlanders die tolerant is ten aanzien van andere nationaliteiten en rassen.
Maar of de Nederlandse bevolking momenteel en in zijn geheel echt tolerant is, valt te betwijfelen. Daar zijn ook historische aanwijzingen voor: actief in de slavenhandel, onvervalst kolonialisme en onderdrukking van de katholieken in de Generaliteitslanden van weleer. We zijn zogenaamd heel open en tolerant, maar in de praktijk een vrij gesloten samenleving en cultuur. We zijn politiek actief geweest tegen de apartheid in Zuid Afrika maar hebben wel racistische vooroordelen (Fenoulhet) en een impliciete apartheid (Undutchables). De populariteit van de PVV is ook een aanwijzing van sociaalpolitieke discriminatie, zo niet erger.
Er wordt een beperkte acceptatie van buitenstaanders gesignaleerd (Fenoulhet), een afwerende houding zelfs (Vossestein). Voor ‘infiltratie’ in het Nederlandse sociale leven moet je heel slim of erg direct zijn (Fenoulhet). Het is moeilijk intiem bevriend te raken met Nederlandse gezinnen en je kunt niet onaangekondigd bij iemand binnenvallen (beperkte gastvrijheid). Ook bij autochtone Nederlanders is er onderling, behalve bij de eigen ‘in-groepen’, een gereserveerde houding en een beperkte gastvrijheid.
Nederlanders hebben een sterke internationale oriëntatie en zijn dol op reizen en vreemde culturen, maar reizen kan ook een gelegenheid zijn om vooroordelen te bevestigen (Octave Mirabeau).
We moeten ook kanttekeningen zetten bij de interne Nederlandse tolerantie, waar het tegendeel vaak blijkt bij de fenomenen homoseksualiteit en allochtonen, leidend in het laatste geval onder meer tot segregatie van zwarte en witte scholen.
Een deel van het gebrek aan tolerantie in de maatschappij heeft te maken met het toegenomen individualisme, in het bijzonder het ‘dikke-ik’ syndroom. In die subcultuur is er een lage tolerantiedrempel (Hufter).
Een positief punt is de toegenomen verdraagzaamheid in het verkeer over de laatste veertig jaar. De verbeterde infrastructuur en het verbod op het frequente gebruik van de claxon hebben het verkeer aanzienlijk veraangenaamd.
Alles bij elkaar lijkt Nederland niet meer zo hoog te scoren op de figuurlijke wereldtolerantielijst. Er is sprake van beperkte echte verdraagzaamheid, eerder van onverschilligheid en hypocrisie. Mogelijk is de constatering van Rentes de Carvalho correct dat er hartelijkheid van de kant van enkelen en racisme van de kant van meerderen is.
6. Zuinigheid
N
Nederlanders hebben de reputatie pragmatisch te handelen en geldbewust te zijn. Bernard Mandeville stelde al in het begin van de 18de eeuw dat Hollandse boeren zichzelf beoordeelden naar wat zij spaarden, door gierig te zijn. (4) Geld was één van de favoriete nationale onderwerpen. Dingen moesten praktisch en goedkoop zijn ‘of zelfs (Vossestein) niets kosten!’ Positief uitgelegd moet geld uitgeven nut hebben voor de traditionele Nederlander. Hij is spaarzaam, zuinig en heeft een hekel aan verspilling. Dit zou te danken zijn aan de invloed van het Calvinisme, dat soberheid promootte. Negatief uitgelegd is het een zekere krenterigheid en gierigheid, soms zelfs inhaligheid! Bij een evaluatie van drie VN vredesmissies waarbij Nederland betrokken was (Somalië, Rwanda, Srebenica) constateert Christ Klep dat de Nederlanders bij het nemen van hun verantwoordelijkheid veruit het krenterigst waren.(5) Sedert de grote welvaartsgolf in de tweede helft van de vorige eeuw wordt de spaarzame Nederlander met uitsterven bedreigd (Undutchables)
Tegelijk met de geringere spaarzaamheid en andere ontwikkelingen is men toleranter voor corruptie geworden. Hoewel Nederland de zevende plaats inneemt op de ‘corruptieperceptie-index’ van Transparency International, is dit gebaseerd op zelfbeoordeling en waarschijnlijk onderschat (de Foer). Ook uit de media blijkt dat fraude, bedrog en oplichting sterk zijn toegenomen (vanaf 1999 volgens Foer). Uit de financiële crisis van 2008 is gebleken dat de top van de bank- en financiële wereld er volop bij betrokken is.Nederlanders hebben de reputatie pragmatisch te handelen en geldbewust te zijn. Bernard Mandeville stelde al in het begin van de 18de eeuw dat Hollandse boeren zichzelf beoordeelden naar wat zij spaarden, door gierig te zijn. (4) Geld was één van de favoriete nationale onderwerpen. Dingen moesten praktisch en goedkoop zijn ‘of zelfs (Vossestein) niets kosten!’ Positief uitgelegd moet geld uitgeven nut hebben voor de traditionele Nederlander. Hij is spaarzaam, zuinig en heeft een hekel aan verspilling. Dit zou te danken zijn aan de invloed van het Calvinisme, dat soberheid promootte. Negatief uitgelegd is het een zekere krenterigheid en gierigheid, soms zelfs inhaligheid! Bij een evaluatie van drie VN vredesmissies waarbij Nederland betrokken was (Somalië, Rwanda, Srebenica) constateert Christ Klep dat de Nederlanders bij het nemen van hun verantwoordelijkheid veruit het krenterigst waren.(5) Sedert de grote welvaartsgolf in de tweede helft van de vorige eeuw wordt de spaarzame Nederlander met uitsterven bedreigd (Undutchables).
Tegelijkertijd, een paradox, zijn Nederland en de Nederlanders gulle schenkers als het op rampen, ontwikkelingssamenwerking (Vossestein) en andere goede doelen aankomt. Dan is de Nederlander humaan, onbaatzuchtig en vrijgevig. Misschien komt die gulheid niet alleen voort uit puur altruïsme, maar ook uit een zeker plichtsgevoel. De Nederlander is niet alleen financieel gul voor goede doelen, maar ook qua tijd. Op het gebied van deelname aan vrijwilligersactiviteiten hoort Nederland tot de top. Meer dan de helft van de Nederlanders is betrokken bij deze activiteiten voor een significant deel van hun tijd.
7. Conclusie
Een interessant wezen, die Nederlander als je de boeken erover mag geloven. Veel zoets en ook wat zuurs!Onder invloed van diversificatie in de samenstelling, van mondiale, regionale en lokale ontwikkelingen, zullen de kenmerken van de Nederlander verder blijven veranderen. Ten goede, hopen we. Er is nog iets mooiers van te maken!
Weert, juli 2015
N.B. Er is recentelijk (2021) een boeiende studie verschenen van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid onder de titel ‘Van feitelijke naar gewenste nationale identiteit’ van de hand van Will Tiemeijer. Het bevat interessante beschrijvingen over de Nederlandse aard naast adviezen hoe het probleem van de nationale identiteit aan te pakken. Je vindt de studie en een samenvatting op website: wrr.nl (Toon Vissers).
N.B. De volgende boeken en artikelen liggen ten grondslag aan de samenvatting in bijlage I:
⦁ White, Colin & Boucke, Laurie, The Undutchables. Leven in Holland, Nijgh & Van Ditmar, 2006.
⦁ Van Stokkom, Bas, Wat een Hufter, Boom, 2010.
⦁ Een Land om bij te Huilen, Buitenlandse schrijvers over Nederland; samengesteld door Van Stipriaan, René, Athenaeum – Polak & van Gennep, derde druk, 2001.
⦁ Kennedy, James C, De deugden van een Gidsland. Burgerschap en Democratie in Nederland, Bert Bakker, Amsterdam, 2005.
⦁ Kuper, Simon, Retourtjes Nederland, Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2006.
⦁ Roosenboom, Thomas, Denkend aan Holland, Pamflet, Querido, Amsterdam, 2005.
⦁ Phillips, Derek, De Naakte Nederlander. Kritische Overpeinzingen, Deel I. Het Nederlandse Volkskarakter, Bert Bakker, 1985.
⦁ Vossestein, Jacob, Zo werkt dat in Nederland, Koninklijk Instituut voor de Tropen, 1998.
⦁ De Foer, Steven, Onder Hollanders. Een Vlaming Ontdekt Nederland, Uitgeverij Balans, 2001.
⦁ De Beaufort, Binnert, De Lompe Leeuw. Waarom Nederlanders zo Onbeschoft Zijn, Prometheus. Amsterdam, 2006.
⦁ Birschel, Annette, Mordsgouda. Als Deutsche unter Holländern,Ulstein, Berlin, 2011.
(1) Van Heerikhuizen, Bart, ‘Het Nederlandse Volkskarakter’, Amsterdams Sociologisch Tijdschrift VI (februari 1980, blz 643 – 675. Geciteerd in Phillips, Derek ‘De Naakte Nederlander’, blz. 16 -17. Deze geeft een goede samenvatting, maar is gecorrigeerd/aangevuld door informatie uit andere werken.
(2) ‘De Kritische mens Zit Ons in de Weg’, Busscher, Jeroen, De Volkskrant, Het Betoog, 13 mei 2006, blz. 5.
(3) The Economist, ‘ A Survey of the Netherlands. Model Makers’, May 4, 2002.
(4) Mandeville, Bernard,’De Wereld gaat aan Deugd Ten Onder’, Verzameld werk, blz. 3, deel I, Lemniscaat. Zie zijn werk ‘De Maagd Ontmaskerd’, 1709.
(5) Bleich, Anet, ‘Nederlanders zijn het Krenterigst’, De Volkskrant, Cicero, non-fictie, 20 maart 2009.