web analytics

Essay Rechtvaardigheid

rechtvaardigheid


 

Toon Vissers
31-03-2022

Inhoud
            Inleiding                                                                                              3

–           Sectie 1. Definities en Geschiedenis                                              4

–           Sectie 2. Rechtvaardigheid als Particuliere Deugd                     6

–           Sectie 3. Sociale Rechtvaardigheid                                               10

–            Sectie 4. Rechtvaardigheid en Recht’.                                          16

–             Sectie 5. Rechtvaardigheid en Gerelateerde Deugden’.           20

–             Sectie 6. Vorming in Rechtvaardigheid en Deugdzaamheid    24

–              Sectie 7. Toekomstige Rechtvaardigheid.                                   28

               Conclusie                                                                                           33 

                                                    Inleiding 

De deugd rechtvaardigheid kent een rijke geschiedenis. Ze werd traditioneel gezien als de koningin onder de deugden, vooral in de Oudheid. Ook in de Middeleeuwen bleef ze belangrijk, maar daar werden de vier kardinale deugden overvleugeld door de theologale deugden van geloof, hoop en liefde, ingebracht door het christendom.

Rechtvaardigheid is ook nu nog een kerndeugd en is in zekere zin de basis van ons maatschappelijk, democratisch bestel. Niettemin is de term wat minder in gebruik. Vooral op het persoonlijke vlak zijn verwante, modernere begrippen in omloop, zoals integriteit en eerlijkheid.

Aan rechtvaardigheid, zegt Sponville, kunnen we ons niet onttrekken, welke deugden we ook in ogenschouw nemen. Wie op onrechtvaardige manier over één of meerdere van de deugden spreekt, loochent ze en misschien is het daarom dat de rechtvaardigheid, zonder de plaats van enige deugd in te nemen, alle andere omvat.[1]

Kinneging stelt dat rechtvaardigheid de deugd is van het toedelen. Rechtvaardigheid speelt overal waar mensen elkaar tegenkomen. Het is dus een deugd die voor ieder onmisbaar is.[2]

Omdat ze het fundament is van een samenleving en menselijk gedrag uitdaagt, willen we haar via dit essay wat meer aandacht geven.

Dit is de derde deugd waarvoor we, in het kader van een verwachte gamificatie van deugden, een essay opstellen. De eerdere twee waren respectievelijk ‘bescheidenheid’ en ‘moed’.

Dit essay is geschreven op suggestie van Paul Duinkerken, accountant en lid van de onderwijs werkgroep van de Buitenkamer.

Als waardering voor zijn voorstel, deel ik onderstaand spreekwoord:

Superieure mensen zijn gericht op rechtvaardigheid, inferieure mensen zijn gericht op winst’.
                                                                             Confucius

                                   Sectie 1. Definities en Geschiedenis 

Rechtvaardigheid, rechte vaart, recht door zee, gerechtigheid, eerlijkheid, billijkheid, rechtschapenheid, redelijkheid, recht en rechtspraak. Er zijn meerdere termen verbonden met, en aspecten aan, de begrippen ‘rechtvaardig’ en ‘rechtvaardigheid’.[3]

Volgens van Tongeren is rechtvaardigheid de meest gecompliceerde deugd[4] en is het niet eenvoudig om die te definiëren. Rechtvaardigheid heeft verbanden met veel andere deugden en waarden. We komen daar in de sectie ‘rechtvaardigheid en gerelateerde deugden’ op terug.

Omdat er zo veel noties van rechtvaardigheid zijn als er rechtstelsels zijn wordt die diversiteit opgenomen in het ene idee dat rechtvaardigheid volgens Kinneging, niets anders is dan ieder het zijne geven.[5]

Van de vier kardinale deugden is rechtvaardigheid waarschijnlijk de enige die in absolute zin goed is. Bezonnenheid, matigheid of moed zijn slechts deugden indien ze in dienst staan van het goede of in relatie tot waarden , waardoor ze worden overstegen of gemotiveerd.[6]

Er zijn twee belangrijke kanten aan rechtvaardigheid, namelijk die van persoonlijke deugd en rechtvaardigheid als maatschappelijk verschijnsel. Die twee aspecten worden in de volgende hoofdstukken besproken. 

                                Justice is truth in action. Benjamin Disraeli

 In vogelvlucht eerst de geschiedenis van deze deugd.

In het antieke deugd-ethische denken, dat zo’n duizend jaar omvat, wordt de rechtvaardigheid gezien als de hoogste deugd. [7]

Vroomheid, verstandigheid, rechtvaardigheid, moed en zelfbeheersing waren al belangrijke deugden bij Homerus (7de/8ste eeuw v. C.)

Plato, vervolgens, noemt rechtvaardigheid de hoogste deugd omdat zij ervoor zorgt dat maatschappelijke onderdelen hun juiste plaats hebben. De kardinale deugden vormen het deugdelijk (rechtvaardig) geordende deel van de deugden van elk van de drie maatschappelijke groepen (werkers, soldaten en bestuurders) en van de drie aspecten van de mens: lichamelijkheid, psychische gesteldheid en denken. [8]

Bij Aristoteles is het hele boek V van de Nicomachische ethiek gewijd aan rechtvaardigheid. Aristoteles noemt de rechtvaardigheid de hoogste deugd om verschillende redenen. Hij beschouwt wettelijke rechtvaardigheid als de uitblinker onder alle morele deugden, in zoverre het goed van de gemeenschap (bonum commune) belangrijker is dan het individuele goed van een persoon.[9]

Bij Aristoteles is rechtvaardigheid veeleer beschreven als een  maatschappelijke fenomeen dan als een van de goede karaktertrekken van een mens. Aristoteles onderscheidt tussen enerzijds de vereffenende en anderzijds de verdelende rechtvaardigheid. De eerste speelt een rol bij alle ruilhandelingen en bij straffen: het één moet opwegen tegen het ander. De verdelende rechtvaardigheid gaat over de rechtvaardige verdeling van lasten en baten over een groep mensen.[10] De verdelende rechtvaardigheid verdeelt de goederen van de samenleving, zowel materiële als rijkdom, alsook immateriële, zoals aanzien, naar verdienste. De gelijkheid hier is dus een relatieve of proportionele: naarmate iemand meer waard is, moet hij ook meer krijgen.

Een kleine 800 jaar na Plato worden de vier klassieke deugden door kerkvader Sint Ambrosius tot ‘kardinale deugden’ omgedoopt en dat is de naam die ze sindsdien als groep dragen.

Bij Thomas van Aquino levert rechtvaardigheid de meeste onderverdelingen op, waardoor haar belangrijke status bevestigd wordt.[11] Thomas zag de vier kardinale deugden als kwaliteiten van de vier belangrijkste menselijke vermogens. De verstandigheid koppelde hij aan de rede of het verstand. De rechtvaardigheid zag hij als voortreffelijke kwaliteit van de wil.[12]

De ‘ontdekking’ van de agapè (naastenliefde) door het christendom heeft niet geleid tot een breuk met de antieke deugdethiek. In de eerste eeuwen na Christus is gaandeweg een synthese ontstaan tussen de antieke filosofie en het christelijke denken. Naast, en in zekere zin boven de antieke deugden, waaronder de kardinale als de voornaamste blijven gelden, komen nu de drie theologische deugden te staan van geloof, hoop en liefde. De laatste is daarvan de hoogste.[13]

In de periode van de Verlichting, wordt de rede van eminent belang in de discussie over rechtvaardigheid. Buiten de kerk ontstaan er twee stromingen, waarover later meer.

              Sectie 2. Rechtvaardigheid als particuliere deugd                                    

 Wat betekent in moderne taal ieder het zijne geven? Een eerste begripsbepaling is, dat diegene rechtvaardig is die wat aan eenieder toekomt respecteert en het niet achter houdt, wegneemt, beschadigt of vernietigt. Rechtvaardigheid wordt hier niet voorgesteld als een maatschappelijke toestand, maar als een deugd van de mens. Rechtvaardig is alleen hij die een vaste en voortdurende wil bezit ieder het zijne te geven. Die wil wordt niet aangeboren want we zijn zelfzuchtig. De rechtvaardigheid is dus een geestelijk-morele verworvenheid, een ethische uitmuntendheid.[14]

Het werkterrein van de rechtvaardigheid ligt in het toedelen,  het verstrekken van zowel gunstige dingen, zoals rechten en privileges als  ongunstige dingen, zoals plichten, taken en straffen. Rechtvaardigheid is dus een deugd voor eenieder die toedeelt, maar van groter gewicht naarmate men hoger in de maatschappelijke hiërarchie staat.[15]

Sanderse geeft als definitie voor rechtvaardigheid: de karaktereigenschap die je helpt om in ongelijke omstandigheden eerlijk te zijn ten opzichte van anderen, anderen recht te doen, hen gelijk te behandelen.[16]

Particuliere rechtvaardigheid bestaat dus niet alleen op privé terrein. Los van de overkoepelende wetgeving en rechtvaardigheidsstructuren zijn er in overheidsinstellingen en in particuliere bedrijven en instanties grote aantallen functionarissen die goederen en diensten verdelen. Meestal zijn daar gedetailleerde procedures voor, maar net als bij het recht is er  noodzaak en ruimte voor interpretatie. Hier spelen rechtvaardigheid en integriteit een belangrijke rol en is het zaak dat deze functionarissen de deugd van rechtvaardigheid respecteren.

Particuliere rechtvaardigheid munt uit te midden van andere deugden om twee redenen:

  • Rechtvaardigheid zit in het rationele strevingsvermogen, de wil, terwijl de andere morele deugden in het zintuiglijke strevingsvermogen zitten, waar de passies toe behoren;
  • Andere deugden worden alleen geprezen voor zover ze het welzijn van de deugdzame persoon zelf betreffen; rechtvaardigheid wordt echter geprezen voor zover de deugdzame persoon zich goed gedraagt jegens een ander.[17]

Er is, zegt Sponville, een criterium nodig, al was het maar grof, en een principe voor rechtvaardigheid, al was het maar onzeker.

Rechtvaardigheid is de deugd van de orde, maar van de billijke orde, en van de ruil, maar van de eerlijke ruil. De ruil kan alleen billijk zijn als hij tussen gelijken tot stand komt of tenminste als geen enkel verschil (in rijkdom, macht, kennis) tussen de betrokkenen hun verplicht tot een ruil die strijdig zou zijn met hun belangen of met hun in vrijheid en met kennis van zaken geformuleerde wensen, zoals deze in een situatie van gelijkheid kenbaar zouden worden gemaakt.[18]

Rechtvaardigheid moet een zekere gelijkheid of wederkerigheid of gelijkwaardigheid van de individuen inhouden. Het beginsel van rechtvaardigheid is dus wel degelijk gelijkheid, zoals Aristoteles had gezien, maar in de eerste plaats en vooral gelijkheid tussen de mensen onderling zoals ze voortkomt uit de wet of zoals ze  in moreel opzicht wordt voorondersteld. Dat levert volgens Comte-Sponville misschien ook het criterium op of de gulden regel van rechtvaardigheid: ‘Stel je, bij ieder contract en bij iedere ruil in de plaats van de ander, maar met alles wat je weet, en kijk dan, van jezelf veronderstellend dat je zo vrij bent van dwingende omstandigheden als een mens maar kan zijn, of je in zijn plaats die ruil of dat contract zou goedkeuren’.[19]

Wat is de status van particuliere rechtvaardigheid in de brede zin van het woord in ons land?

Je zou kunnen stellen dat Nederlanders in het algemeen een respectabel moreel niveau laten zien en min of meer eerlijk zijn, vooral ‘onder de gulden’ zoals het grapje zegt. In vroeger tijden was er ook oneerlijkheid. Toen waren armoede en misstanden een zekere verontschuldiging daarvoor. De gevangenissen hier zitten niet (over)vol en eigendomsmisdrijven zijn de laatste jaren afgenomen. Er is geen ‘gemiddelde’ Nederlander. Er is waarschijnlijk wel een normale statistische verdeling van eerlijkheid en oneerlijkheid onder de bevolking, mogelijk ten dele corresponderend met het inkomensniveau. Diefstal en onrechtmatige toe-eigening  van materiële zaken komt gewoonlijk meer voor onder arme, behoeftige groepen van de bevolking. Hogere niveaus van inkomen zijn meer bekend met administratieve en organisatorische corruptie, zoals netwerkcorruptie. Ook met belastingontwijking en -ontduiking en het gebruik van de faciliteiten van belastingparadijzen. En er is op zijn minst twijfelachtige rechtvaardigheid op het hoogste niveau van banken, advocatuur, belasting- en organisatieadviesbureaus, met als summum witwassen op grote schaal en Nederland als een van de grootste belastingparadijzen ter wereld. In het bedrijfsleven wordt een zeker misbruik gemaakt van facturering, bijvoorbeeld bij gebrek aan kennis bij de gefactureerde partij, onduidelijke arbeidsuren en monopolies.

Zelfs erg zichtbare groeperingen, zoals leden van de Eerste en Tweede Kamer, evenals rechters voldoen niet of ternauwernood aan het verplicht opgeven van extra functies of houden wetgeving daarover tegen. Ook worden draaideuren gebruikt tussen politiek en bedrijfsleven. De media rapporteren regelmatig over corruptieschandalen, vooral bij buitenlandse transacties in het bedrijfsleven. Alles bij elkaar krijgt de man in de straat, een weinig gunstige indruk van integriteit aan de top van de samenleving. Helaas doet slecht voorbeeld, slecht volgen. Waarschijnlijk ook één van de redenen voor het dalende vertrouwen in de overheid en de politiek. Andere West-Europese landen lijken niet beter te zijn, hoewel sommige, net als Nederland, goed scoren op de jaarlijkse TI-corruptie-index. Oost-Europese landen en de Verenigde Staten scoren minder goed.

Als het algemene niveau van rechtvaardigheidsbewustzijn en -gedrag niet slecht is, is er volgens de statistische verdeling waarschijnlijk maar een beperkte groep die van de rechtvaardigheid een deugd maakt in de veeleisende zin van het woord. In het algemeen lijkt men rechtvaardigheid niet als een doel op zich te zien en schijnt er beperkte intrinsieke motivatie voor te bestaan. Het lijkt erop dat die er meer was gedurende het rijke godsdienstige leven van eerdere tijden. Die religieuze deugdcultuur is vervangen door de neoliberale cultuur met veel individualisme, ervoor gaan en ’eruit halen wat erin zit’, ook door het wat minder nauw te nemen met de mores. Weinig intrinsieke overtuiging, veeleer extrinsieke, niet beklijvende motivatie via voorschriften en sancties.

Aan de andere kant moeten we ook redelijk zijn. Het merendeel van de mensen zit tussen redelijk eerlijk en goudeerlijk in en zijn rechtvaardig of proberen het te zijn. Maar net als in de politiek zijn er meerdere, vaak talloze overwegingen om in het oordeel rekening mee te houden. Regelmatig moet men dan tussen twee kwaden kiezen en soms zelfs tussen twee ‘goeden’. Afgezien nog van het gewicht van sancties, zijn er bijvoorbeeld weinig die zich melden als klokkenluider, ook omdat ze moeten kiezen tussen rechtvaardigheid aan de ene kant en loyaliteit aan hun werkgevers aan de andere kant.

                                                      RECHTVAARDIGHEID EN VREDE

Als er rechtvaardigheid is in het hart,

Zal er schoonheid van karakter zijn.

Als er schoonheid van karakter is,

Zal er harmonie in huis zijn.

Als er harmonie in huis is,

Zal er orde in het land zijn.

Als er orde in het land is,

 Zal er vrede in de wereld zijn.

                                                                   onbekend, via Ad en Thea

                                Sectie 3. Sociale Rechtvaardigheid

Plato beschouwde rechtvaardigheid als de hoogste deugd omdat zij ervoor zou zorgen dat alle onderdelen in de samenleving hun juiste plaats hebben: werkers, soldaten en bestuurders. Een samenleving is rechtvaardig als daarin iedereen zijn plaats weet en accepteert.[20]

Aristoteles  gaf  relatief meer aandacht aan de maatschappelijke kant van rechtvaardigheid dan aan de particuliere. Het merendeel van zijn boek V van Ethica Nicomachea over rechtvaardigheid is veeleer beschreven als een maatschappelijke toestand dan één van de goede karaktertrekken van een mens.[21] Wettelijke rechtvaardigheid gaat over het goed van de gemeenschap (bonum commune) wat belangrijker is dan het individuele goed van een persoon. Daarom zegt Aristoteles: ‘de meest schitterende deugd is rechtvaardigheid’.[22] En hij onderscheidt, zoal eerder aangegeven verdelende van correctieve rechtvaardigheid.

Thomas van Aquino

Thomas van Aquino (1225-1274 ) hield zich onversaagd bezig met het vraagstuk van hulp aan behoeftigen. Materiële zaken, schreef hij, dienen voor de bevrediging van menselijke noden en behoren niet verdeeld te worden op een manier die dat doel in de weg staan. Hij trok hieruit de conclusie dat wat een mens aan overdaad heeft, volgens het natuurrecht toebehoort aan de armen voor hun onderhoud. Peter Singer, Australisch filosoof, voegt hier aan toe dat hoewel Thomas grote invloed had op  het denken van de rooms-katholieke kerk, dit bijzondere aspect van zijn leer niet een van de dingen was die de kerk verkoos te benadrukken.[23]

Verlichting

Gedurende de Verlichting begon een discussie tussen bekende filosofen over hoe maatschappelijke rechtvaardigheid te formuleren, met als belangrijkste onderscheid de contractuele benadering (oorspronkelijke positie/overeenkomst) aan de ene kant en de vergelijkende aan de andere kant.

Het ego, zegt Sponville, is onrechtvaardig, altijd. En om die reden kunnen we ons rechtvaardigheid alleen maar voorstellen als we het ego buitenspel zetten of het in ieder geval verhinderen het oordeel te sturen. Dat is het resultaat van de ‘oorspronkelijke positie’ (cf. John Rawls), waarin nooit iemand heeft geleefd, noch kan leven maar die we kunnen trachten te kiezen, althans voorlopig en fictief, om te denken en te oordelen. Dit zegt heel veel over wat rechtvaardigheid is: egoïsme noch altruïsme maar de zuivere, door de onderlinge verwisselbaarheid van de individuen aangetoonde of tot uiting komende gelijkwaardigheid van de rechten. 

Duidelijker misschien dan Rousseau, Locke of Spinoza, heeft Kant laten zien dat een dergelijk oorspronkelijke overeenkomst slechts hypothetisch was, maar dat die hypothese noodzakelijk was voor iedere niet-theologische representatie van recht en rechtvaardigheid.[24]

Vanwege de controversiële en basale aard van deze discussie, geven we nu het woord aan Amartya Sen, Nobel prijswinnaar Economie, John Rawls, Michael Walzer, en Peter Singer.

Amartya Sen geeft in de Introductie van zijn omvangrijke ‘The Idea of Justice’[25] aan, dat er een wezenlijke tweedeling bestaat in de manieren van redeneren over rechtvaardigheid onder twee groepen van leidende filosofen die verbonden zijn met het radicale denken van de Verlichting. Eén benadering concentreerde zich op het identificeren van de perfecte sociale arrangementen en zag de karakterisering van ‘juiste instellingen’ als de belangrijkste – en vaak de enig geïdentificeerde –  taak van de theorie over rechtvaardigheid. Op verschillende manieren verweven rond dit idee van een hypothetisch ‘sociaal contract’ werden belangrijke bijdragen aan deze manier van denken geleverd door Hobbe, Locke, Rousseau, Kant, en anderen.

Deze contractuele benadering is de dominante invloed geweest in de hedendaagse politieke filosofie, vooral sinds John Rawls’  ‘Justice as Fairness’ (1959) en zijn ‘A Theory of Justice’(1971)

In tegenstelling daarmee hadden een aantal andere Verlichtingsfilosofen, met name Smith, Condorcet, Wollstonecraft, Bentham, Marx en Stuart Mill, een variëteit aan benaderingen die een gemeenschappelijke belangstelling deelden in het maken van vergelijkingen tussen de verschillende manieren waarop de levens van mensen geleid kunnen worden, beïnvloed door instellingen, maar ook door het actuele gedrag van mensen, hun sociale interacties en andere belangrijke determinanten.

Ondanks de verschillen tussen deze twee tradities van de Verlichting –  de contractuele en de vergelijkende – zijn er ook veel overeenkomsten. De gemeenschappelijke kenmerken houden onder meer in, het gebruik maken van de rede en het beroep doen op de behoeften aan openbare discussie.[26]

                                   Theory of Justice, Rawls                                                


Deze principes moeten alle verdere overeenkomsten reguleren; zij specificeren de soorten sociale samenwerking die aangegaan kunnen worden en de bestuursvormen die opgezet kunnen worden.
[27]Het leidende idee van Rawls’ theorie is dat de rechtvaardigheidsprincipes voor de  fundamentele structuur van de maatschappij onderwerp zijn van een initiële overeenkomst. Het zijn de principes van rechtvaardigheid die betrokken, vrije en rationele personen zouden accepteren om hun eigen belangen te bevorderen in een oorspronkelijke situatie van gelijkheid, die de fundamentele voorwaarden voor hun associatie bepaalt.

De twee voorlopige rechtvaardigheidsprincipes die Rawls denkt overeen gekomen zouden worden in de oorspronkelijke situatie zijn als volgt:

  1. Ieder persoon moet evenveel recht hebben op het meest uitgebreide schema van gelijke fundamentele vrijheden, die verenigbaar zijn met een gelijkwaardig schema van vrijheden van anderen;
  2. Sociale en economische verschillen moeten dusdanig worden behandeld dat ze tegelijkertijd (a) redelijkerwijs verwacht kunnen worden tot ieders voordeel te zijn, en (b) gerelateerd aan posities en functies die vooriedereen beschikbaar zijn.

Deze principes zijn voornamelijk van toepassing op de fundamentele structuur van de samenleving en beheersen de toekenning van rechten en plichten en reguleren de verdeling van sociale en economische voordelen.[28]

Op de een of andere manier moeten de gevolgen teniet gedaan worden van specifieke omstandigheden, die mensen op gespannen voet met elkaar zetten, en die ze verleiden sociale en natuurlijke omstandigheden tot hun eigen voordeel uit te buiten. Om dit te doen, gaan we er van uit dat betrokken partijen zich bevinden achter een ‘sluier van onwetendheid’. Zij weten niet hoe de diverse alternatieven hun eigen specifieke situatie zullen beïnvloeden en ze zijn gedwongen principes uitsluitend te beoordelen op basis van algemene  overwegingen.[29]

Walzer spheres of influence (1983)

In Spheres of Justice (1983)[30] opent Michael Walzer de aanval op het traditionele rechtvaardigheid denken, waar hij ook John Rawls onder schaart. Volgens Walzer zijn er geen heldere, universele rechtvaardigheidsprincipes aan te wijzen, maar bestaat rechtvaardigheid in verschillende maatschappelijke sferen, elk met een eigen dynamiek.

Een vitale misvatting van Rawls, meent Walzer is dat er in een wereld met verschillende culturen en samenlevingsvormen geen simpele formule voor rechtvaardigheid te ontdekken is. Het centrale probleem van rechtvaardigheid hangt samen met de verdeling van verschillende sociale goederen: van zorg tot onderwijs, etc.  Al deze sociale goederen bakenen volgens Walzer een eigen sfeer af in de samenleving, waar eigen regels gelden. Binnen die sferen bestaan er onvermijdelijk vormen van ongelijkheid.

Onrechtvaardige ongelijkheid doet zich volgens Walzer voor zodra één goed dominant wordt en de verdeling van alle andere sociale goederen bepaalt. In een rechtvaardige samenleving mag geld geen dominante rol spelen, zoals bij ons.

Een eenvoudige herverdeling van welvaart is volgens Walzer onvoldoende om ongelijkheid tegen te gaan. Pas wanneer we de inherente kwaliteiten van de verschillende sferen erkennen, de grenzen ervan beschermen en ervoor zorgen, dat geen enkel sociaal goed de overhand krijgt, kunnen we onrechtvaardige ongelijkheid tegengaan.[31]

Rawls, The Law of Peoples

In het invloedrijkste werk over rechtvaardigheid, a Theory of Justice, roert Rawls de kwestie van rechtvaardigheid tussen gemeenschappen niet aan. Dat deed hij wel in zijn latere ‘The Law of Peoples’(1993/1999).[32] Daarin behandelt Rawls uiteindelijk de kwestie van rechtvaardigheid buiten de grenzen van de eigen gemeenschap. Rawls meent dat welgestelde gemeenschappen aanzienlijke verplichtingen hebben jegens gemeenschappen die tegen armoede vechten, maar hij heeft geen aandacht voor verplichtingen jegens individuen in andere landen die behoeftig zijn, beweert Singer.[33]

Rawls zegt in The Law of Peoples dat goed georganiseerde volken de plicht hebben bijstand te verlenen aan gemeenschappen die gebukt gaan onder problemen, maar die plicht gaat niet verder dan de eis tot het helpen van deze gemeenschappen om ‘goed georganiseerd’ te zijn. Daarmee bedoelt Rawls gemeenschappen die geacht worden het welzijn van hun leden te bevorderen en die doelmatig georganiseerd zijn door een algemeen geldende opvatting van rechtvaardigheid.

Rawls beginselen van internationaal recht hebben geen betrekking op hulp aan mensen. Maar zoals onze wereld er nu voor staat, zullen er, voordat hun landen die onafhankelijke, gerespecteerde instellingen hebben gekregen en goed georganiseerd zijn, miljoenen mensen gestorven zijn aan ondervoeding en door armoede veroorzaakte ziekten . Maar aan die kwestie heeft de auteur van a Theory of justice geen serieuze aandacht besteed, zegt Singer.[34]

The idea of justice (Sen)   

Een theorie van rechtvaardigheid die kan dienen als de basis voor praktisch redeneren dient manieren van oordelen te bevatten over hoe je onrechtvaardigheid kunt verminderen en rechtvaardigheid kunt bevorderen, eerder dan de aandacht te richten op de definitie van perfect juiste samenlevingen – een aanpak  die zulk een dominerende trek is van veel rechtvaardigheidstheorieën in de hedendaagse politieke filosofie.[35]



Rechtvaardigheid is uiteindelijk verbonden met de manier waarop mensen leven, en niet alleen met de aard van de hen omringende instituties. In tegenstelling met het eerstgenoemde, concentreren veel van de voornaamste theorieën van rechtvaardigheid zich in overgrote mate op hoe je ‘juiste instituties’ moet opzetten en geven ze een afgeleide en ondergeschikte rol aan sociaal gedrag. Sen noemt hier het voorbeeld van John Rawls. Sen redeneert dat er enkele ernstige tekortkomingen zitten in deze overweldigende concentratie op instituties, eerder dan op het leven dat mensen in staat zijn te leiden.

Het gebruik van een vergelijkend perspectief, dat wel uitgaat boven het beperkte – en beperkende – kader van een sociaal contract, kan hier een waardevolle bijdrage leveren. We houden ons gewoonlijk bezig met het maken van vergelijkingen in termen van bevordering van rechtvaardigheid wanneer we onderdrukking bestrijden (zoals slavernij of vrouwendiscriminatie), protesteren tegen systematische medische verwaarlozing (Afrika of universele ziektekostenverzekering), de toelaatbaarheid van foltering afwijzen of de stilzwijgende verdraagzaamheid van chronische honger verwerpen.[36]

                        Sectie 4. Rechtvaardigheid en Recht

.                                      Internationaal Gerechtshof, Vredespaleis                  

Het recht is in essentie een systeem dat de chaos en de anarchie uitbant,  waardoor zekerheid, voorspelbaarheid en vrede kunnen bestaan.  Zo gezien heeft het recht slechts één doel: de orde. De rechtvaardigheid is geïmpliceerd in en de hoogste manifestatie van de orde.[37]

Rechtvaardigheid is de deugd van de orde, maar van de billijke orde, en van de ruil, maar van de eerlijke ruil. Wenselijk is natuurlijk dat wetten en rechtvaardigheid gelijkgericht zijn. Rechtvaardigheid is gelijkheid, maar gelijkheid van rechten of ze nu wettelijk zijn vastgelegd of moreel vereist.[38]

Mark van de Voorde zegt dat het recht zo dicht mogelijk aan te laten sluiten bij de rechtvaardigheid misschien wel allereerst de taak van de wetgever is. Toch zal ook dan de spanning blijven tussen norm en regel, want de regel kan de norm nooit volledig bevatten.[39]

Recht en rechtvaardigheid zijn geheel en al gelegen in die tweevoudige eerbiediging van de wettelijkheid in de samenleving en van de gelijkheid  tussen individuele burgers: ’Het rechtvaardige is derhalve het wettelijke en het eerlijke, en het onrechtvaardige het onwettelijke en het oneerlijke”. (Aristoteles).[40]

Wat is een rechtvaardige in deze context volgens Comte-Sponville?

Dat is iemand die zijn kracht in dienst stelt van het recht en van de rechten en die, ondanks de talloze feitelijke verschillen of verschillen in talent, door voor zichzelf vast te stellen dat ieder mens in relatie tot ieder ander mens gelijk is, een orde invoert die niet bestaat maar zonder welke geen orde ons ooit zal  kunnen bevredigen. Omgekeerd zal de rechtvaardige diegene zijn die noch de wet noch de legitieme belangen van een ander noch het recht (in het algemeen) noch de rechten (van de individuen) schendt, kortom diegene die van de goede dingen, zo legt Aristoteles uit, niet meer neemt dan hem toekomt en van de kwade, alles waarvoor hij verantwoordelijk is.

De sterkste wint het en dat heet politiek. En aldus heeft men wat het recht niet sterk kon maken, wat sterk is tot recht gemaakt, zegt de befaamde Franse filosoof Blaise Pascal. Rechtvaardigheid die alleen voor de sterken zou gelden, zou onrechtvaardig zijn en daarmee is het wezenlijke van rechtvaardigheid als deugd wel aangegeven: ze is de eerbiediging van de gelijkheid van rechten, niet van krachten, en van de individuen, niet van de machten.

Wanneer de wet onrechtvaardig is, is het rechtvaardig haar te bestrijden.[41]                       

                                       Recht, Rechtspraak en Rechters

                                                                                          
    Rechtvaardige Rechters van het Lam Gods, Gent
Hubert/Jan van Eyck, 1432

Volgens Aristoteles kan men rechtvaardigheid op twee wijzen benaderen. In de eerste plaats als relationele categorie: rechtvaardigheid gaat dan bijvoorbeeld over rechtvaardige wetten en regels die tussen mensen gelden. In de tweede plaats als kwaliteit van de enkeling: dan gaat het over het karakter van een individu om de juiste afwegingen te maken in geschillen tussen derden. In de rechter komen deze twee perspectieven samen. Juist doordat de rechter de kennis van de wetten en de regels (de relationele categorie) heeft verinnerlijkt, kan hij de juiste beslissingen nemen ten aanzien van anderen. Zo ontstaat rechtvaardigheid als deugd van de rechter.[42]

Rechters zijn machtshebbers. Ze hebben macht over partijen in een geding en, in zekere zin, over het recht. Hun uitspraak wordt bron van recht: rechterlijke uitspraken bepalen immers hoe het recht door anderen wordt begrepen. Daarbij komt nog dat er geen ‘macht’ boven de rechter staat: de rechter is een staatsmacht. Bij de zeer vergaande macht van de rechter past een zeer hoge graad van deugdzaamheid.

De kernwaarden voor rechters zijn vastgelegd in twee  gedragscodes: de Gedragscode Rechtspraak (2010) en de NVvR-rechters code (2011). De twee meest prominente van de daarin genoemde kernwaarden, zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Deze kernwaarden moeten de grondslag vormen voor het vertrouwen in het instituut rechtspraak.

In de huidige gedragscodes en cursussen over beroepsethiek is het idee van rechtvaardigheid naar de achtergrond geraakt. De oorzaak van deze  verdwijning ligt waarschijnlijk in de vormgeving van de rechtsstaat. De daadwerkelijke invulling van rechtvaardigheid is aan de andere staatsmachten toebedeeld: de wetgevende en de uitvoerende machten. De kernwaarden van de rechter zijn dan ook niet op de inhoud van het recht gericht maar op de toepassing daarvan: past de rechter het recht wel op onpartijdige en onafhankelijke wijze toe?

Recht dient altijd en eerst vooral  georiënteerd te zijn op de rechtvaardigheid. Ook voor de bewakers van het recht is derhalve  de rechtvaardigheid het hoogste criterium.[43]

Dit laat onverlet dat de rechter zelf nog rechtvaardigheid als professionele kwaliteit – ofwel: als deugd – te ontwikkelen heeft. De rechter mag zich eenvoudigweg niet verschuilen achter de wetgever. De rechter heeft een eigen verantwoordelijkheid: hij kiest immers welke rechtsregel van toepassing is en hoe hij de feiten kwalificeert. Het recht is ook vaak incompleet of onduidelijk, en dat tegenstrijdige regels een zaak kunnen beheersen. De rechter zal dan moeten bepalen wat rechtvaardig is.[44]

Van de Voorde stelt dat procedurepleiters soms de geest van de wet verkrachten, de bedoeling van het recht verduisteren en de maatschappelijke ordening schofferen.

‘Dat kunnen zij alleen maar, omdat ze het recht helemaal ontdoen van moraal en het reduceren tot het halen van ’mijn recht’, ook als dat onrechtvaardig is. Dat is rechtspositivisme in de overtreffende trap, recht als een autonome discipline, los van ethiek en filosofie.  De toepassing van het recht moet op zijn minst een herinnering aan de rechtvaardigheid bewaren, maar procedurepleiters nemen veeleer een loopje met de rechtvaardigheid en ook met het recht. Als het recht niet streeft naar rechtvaardigheid, is het geen recht meer, maar tegelijk kan het recht niet samenvallen met de rechtvaardigheid’.[45]

Rechtvaardigheid – en in het kielzog daarvan de deugd van verstandigheid – is de deugd die de rechter in de kern karakteriseert.[46] De rechter dient   dus de deugd van rechtvaardigheid te ontwikkelen. Hoe? Er is een wisselwerking  tussen verstandigheid en houding. Door het voortdurend nemen van de juiste beslissingen verbetert de verstandige zijn houding, waardoor hij nóg beter in staat is de juiste beslissingen te nemen, en zo verder. Zo ontstaat karakter.

Verstandigheid (zelf een intellectuele deugd) is dus het sleutelwoord bij de vorming van karakter. Verstandig handelen getuigt van een innerlijke gerichtheid op een ‘goed’ doel. Die gerichtheid op een goed doel is nodig om de juiste afweging te maken – hoe kan een rechter anders het ene belang laten prevaleren boven het andere?

Handelen dat voortvloeit uit verstandigheid onderscheidt zich van de vaardigheden onafhankelijkheid, onpartijdigheid, deskundigheid en professionaliteit, die inzetbaar zijn voor zowel  goede als voor slechte doelen.[47]                                 

Gerechtigheid is er alleen in de hel; in de hemel is er genade.
                                                                              Gertrud von Le Fort                                                                                                                       

             Sectie 5. Rechtvaardigheid en gerelateerde deugden                                                

In de ethiek van  Aristoteles nemen alle vier de kardinale deugden (rechtvaardigheid, wijsheid, maat en moed) een vooraanstaande plaats in, maar zij zijn bij hem onderdeel van een grotere groep van deugden en hebben geen innerlijke samenhang.[48]

Thomas van Aquino zag de vier kardinale deugden als kwaliteiten van de vier belangrijkste menselijke vermogens. De verstandigheid koppelde hij aan de rede of het verstand. De rechtvaardigheid zag hij als voortreffelijke kwaliteit van de wil.[49]

Volgens Kinneging vloeit rechtvaardigheid als kardinale deugd voort uit de drie andere kardinale deugden, wijsheid, moed en matigheid. Zij is als het ware de bekroning ervan. De kardinale deugden vormen een samenvatting van alle deugden: ze vormen het deugdelijk (rechtvaardig) geordende geheel van de deugden van elk van de drie aspecten van de mens: lichamelijkheid, psychische gesteldheid en denken.[50]

De klassieke filosofen benadrukten dat een deugd nooit alleen komt.[51]

Tegenover de mateloosheid van de naastenliefde, waarin de ander alles is,  tegenover de mateloosheid van het egoïsme, waarin het ego alles is, houdt rechtvaardigheid maat (matigheid), wat gesymboliseerd wordt door de weegschaal, met andere woorden ze weet het evenwicht of de verhouding te bewaren: een ieder zijn deel, niet teveel en niet te weinig.[52]

Kijken we naar de zeven Protestants-Nederlandse deugden die in de bundel van Theo Boer ter sprake komen, dan zijn stiptheid, vrijgevigheid, spaarzaamheid, toewijding en eerlijkheid alle primair te plaatsen onder de deugd van de rechtvaardigheid (niet zo nuchterheid, bescheidenheid en sommige vormen van gematigdheid).[53]

Heden ten dage is het begrip (particuliere) rechtvaardigheid minder in zwang. Dat is niet vanwege haar betekenis, maar andere termen zoals eerlijkheid en integriteit zijn er deels voor in de plaats gekomen. Eerlijkheid is een essentieel onderdeel van rechtvaardigheid. Eerlijkheid heeft betrekking op gedachten, woorden en daden; zij toont een harmonie tussen iemands diepste overtuigingen en hun uitingen. Eerlijkheid speelt een rol in het sociale leven en bij particuliere transacties. Eerlijkheid heeft ook te maken met de waarheid spreken en de intentie om zich aan afspraken te houden.[54]  

Gerechtigheid is een term die niet alleen inhoudt dat recht wordt gedaan aan iemand die onrecht lijdt, maar ook aangeeft dat de boosdoeners worden gestraft. Strenge gerechtigheid kan soms onrechtvaardig zijn. Gerechtigheid is verder een theologisch begrip. Gerechtigheid bestaat in overeenstemming met het recht en de wet; rechtvaardigheid in overeenstemming met recht en billijkheid

Billijkheid is toegepaste rechtvaardigheid, levende, concrete, ware rechtvaardigheid. Redelijkheid en billijkheid zijn de sociaal aanvaardbare normen zoals ze door het gewoonterecht, ongeschreven recht of algemene rechtsbeginselen zijn geformuleerd. Redelijkheid en billijkheid zorgen ervoor dat partijen (en de rechter) niet halsstarrig aan de wet en een eventuele overeenkomst kunnen vasthouden, maar dat ze eventuele (zeer) onredelijke of onbillijke situaties voorkomen. Redelijkheid en billijkheid kunnen zowel aanvullend als beperkend werken.

De billijkheid van een rechtvaardige, zegt Sponville, moet met  barmhartigheid gepaard gaan. Niet dat men er altijd vanaf ziet te straffen, maar in die zin dat men, opdat het vonnis billijk is, haat en woede overwonnen moet hebben. Billijkheid moet ook met  intelligentie gepaard gaan, en met bezonnenheid en met trouw en met edelmoedigheid, en met verdraagzaamheid. Daarin sluit ze aan bij rechtvaardigheid, niet meer als bijzondere deugd, maar als algemene en volledige deugd. De deugd die alle andere inhoudt of veronderstelt.[55]  

Zachtmoedigheid en compassie zijn geen vervanging van rechtvaardigheid, zegt Sponville.[56]

De rechtvaardigheid is een basisnorm: ze is het fundament van de moraal, geeft Kinneging aan. Ze is een moreel minimum. Boven de rechtvaardigheid dient nog een andere negatieve norm te worden gesteld: de vergeving. Rechtvaardigheid vraagt het teruggeven van de zaken die verschuldigd zijn. Rechtvaardigheid eist dus vereffening, vergelding. Vergeving is geheel iets anders, het is kwijtschelding van het verschuldigde.[57]

Liefde en rechtvaardigheid

De liefde komen we tegen in het antieke denken. Met name de begrippen eros en philia hebben daarin een plaats gekregen. Niettemin speelt de liefde daar een beperkte rol. Dit verandert met de komst van het christendom. God zelf wordt liefde genoemd en de geheel nieuwtestamentische ethiek is gegrondvest in de liefde. Liefde wordt nu de voorwaarde voor rechtvaardigheid omdat alleen de liefde garandeert dat alle motieven die de rechtvaardigheid in de weg staan, verdwijnen of machteloos worden. Alleen wie vervuld is van liefde kan waarlijk rechtspreken. Liefde is evenwel niet een voldoende voorwaarde voor rechtvaardigheid, zegt Kinneging. Verstandigheid kan immers ook niet gemist worden.[58]

Geheel anders wordt de verhouding tussen rechtvaardigheid en liefde begrepen door degenen die stellen dat rechtvaardigheid behoort tot de sfeer van de plichten en liefde tot de sfeer van het verdienstelijke: liefde gaat verder dan wat morele plicht is, ze stijgt daar boven uit. Zij is de hogere morele waarde. Maar een vergrijp tegen de rechtvaardigheid is veel ernstiger dan een tekort schieten in liefde. Iedereen kan rechtvaardig zijn en dient het te zijn. Niet iedereen kan een held of heilige zijn en zijn naaste liefhebben. Het ene is plicht, het andere verdienste.

Zoals we gezien hebben is een derde manier om de verhouding tussen rechtvaardigheid en liefde te begrijpen door ze op te vatten als deugden van de maatschappelijke respectievelijk de persoonlijke sfeer. De rechtvaardigheid ziet op de maatschappelijke orde, de liefde op het heil van de individuele mens. Deze laatste opvatting spoort het best met de historische connotatie van de twee deugden. De blikrichting van de Grieken en Romeinen, die rechtvaardigheid als hoogste deugd zagen, was het openbare, het publieke, het maatschappelijke. De christelijke nieuwtestamentische liefde is daarentegen geheel georiënteerd op de persoonlijke levenssfeer.[59]

Eeuwenlang worden de geloofsbelevingen van de joodse en christelijke gemeenschappen als tegengesteld gezien. Toch beweren beide dat zij hun inspiratie uit dezelfde Hebreeuwse Bijbel putten. De joodse overlevering vindt er het basisgegeven van de gerechtigheid in, terwijl de christelijke interpretatie zich vooral richt op de liefde. De spanning tussen de joodse en christelijke visie komt hoofdzakelijk door een gebrek aan kennis , waardering en beoordeling.[60]

Het Hebreeuwse begrip gerechtigheid – nl tsedaqa- betekent zowel liefde als gerechtigheid. Jezus legde de nadruk op de liefde (agapè). Hij vatte de hele thora samen in twee geboden: liefde voor God en liefde voor de medemens (Marcus 12:28-34). Kernachtig uitgedrukt: het jodendom gelooft in de liefde, die uit gerechtigheid ontspruit, het christendom aan de gerechtigheid, die uit de liefde voortkomt.[61]

Liefdadigheid begint thuis en rechtvaardigheid begint naast de deur.

                                                                                                                      Charles Dickens         

Sectie 6. Vorming in rechtvaardigheid en deugdzaamheid 

Waar het uiteindelijk om gaat is dat we meer rechtvaardigheid in ons leven en in onze wereld krijgen. We hebben daarvoor vier belangrijke fronten geïdentificeerd. Voor particuliere rechtvaardigheid hebben we op de eerste plaats het gedrag van volwassen personen in het algemeen en in de rechtspraak en van functionarissen in de overheid en in particuliere bedrijven en instanties die goederen of diensten verdelen in het bijzonder. Het tweede front in de particuliere rechtvaardigheid is de opvoeding in deugdzaamheid in het algemeen, met inbegrip van rechtvaardigheid. De andere twee fronten bevinden zich op het terrein van de maatschappelijke rechtvaardigheid en betreffen enerzijds de nationale overheid en anderzijds de planetaire situatie. Die twee fronten behandelen we in Sectie 7.

Allereerst putten we uit het boek ‘Karakter’ onder auspiciën van Wouter Sanderse en Jos Koole (red.) Ze geven daarin aan dat enerzijds veel deugd-ethische vorming informeel plaats vindt en het ontwikkelproces zich vaak onbewust afspeelt via het zogenaamde ‘hidden curriculum’. Anderzijds vindt vorming plaats in het formele curriculum van beroepsopleidingen, zowel bij onderwijsinstellingen als tijdens het leren in de praktijk.

Voor opvoeding en vorming in het particuliere domein onderscheidt Sanderse de volgende vier (algemene) deugd-pedagogische  strategieën

  • afkijken bij voorbeeldfiguren.

Persoonlijke kennissen of historische figuren of fictieve personages

  • onder begeleiding oefenen – gewoontevorming.

 Van afkijken van goed gedrag alleen wordt je niet deugdzaam als je dat gedrag ook niet zelf uitprobeert. Het verwerven van deugden, ofwel karaktervorming, is dus een kwestie van doen, frequent en consistent. Overigens is dat niet een proces van hersenloze herhaling, maar een reflectieve praktijk waarbij je je een doel stelt, oefent, reflecteert op het al dan niet halen van dat doel, je handelen aanpast en weer een nieuwe poging maakt. Toch is dat niet voldoende. De strategie van gewoontevorming werkt alleen als er supervisie  is van mensen die meer gevormd zijn in deugden, die een sterker karakter hebben. Ze dienen kritisch-constructieve feedback waar nodig, en positieve kritiek waar mogelijk, te geven

  • Dialoog – het cultiveren van een kritische houding

In de Aristotelische traditie wordt grote waarde aan kritisch denken gehecht. Je kunt leren je op een betrokken, maar kritische manier te verhouden tot de gemeenschap en praktijk waarin men aanvankelijk ingewijd is. Een manier om een kritisch-reflectieve houding te bevorderen is door professionals samen te laten nadenken en praten over de interne ‘goede doelen’ van hun handelen en praktijk (het waartoe).

  • Kunst en fictie – verbeelding

Bij de vormende werking van literatuur of andere kunsten denken we misschien vooral aan boeken of films die een ondubbelzinnige  morele boodschap hebben, een ‘moraal van het verhaal’. Het ervaren van (lezen, bekijken) kunstwerken zelf kan, ongeacht een eventuele boodschap, bijdragen aan de vorming van deugden.

Behalve het consumeren van kunst, kan ook het ‘maken’ ervan karaktervormend zijn.[62]

Deze strategieën kunnen deels in de vroege opvoeding gebruikt worden, maar lijken zich nog beter te lenen voor opvoeding en onderwijs op gevorderd niveau.

Het boek ‘Karakter’ geeft daarnaast dertien didactische werkvormen. Van de dertien zouden de volgende zich mogelijk het beste lenen voor kennisname van, en vorming in, rechtvaardigheid: Morele Leermeesters, Afscheidsspeech,  Morele Casusbespreking, Narratieve Reflectie, Durf te Vragen en Socratische Dialoog.  Daarbij worden bij iedere werkvorm minimaal twee van de volgende vier persoonlijke faculteiten gebruikt: waarneming, gevoel, verstand en gedrag.[63] Deze didactische werkvormen kunnen toegespitst worden op rechtvaardigheid en integriteit en gebruikt worden bij opleidingen van rechters en functionarissen speciaal betrokken bij het toedelen van goederen en diensten. Ze kunnen geïntegreerd of ook losstaand worden gebruikt.

Kinneging daarentegen heeft speciale aanbevelingen voor vorming in rechtvaardigheid per se. De verwerving van die deugd, zegt hij, vereist een  morele opvoeding, ‘gewetensvorming’.[64]  

De rechtvaardigheid is volgens Kinneging niet een deugd die los te koop is. Sterker nog, volgens hem. Rechtvaardigheid is in zekere zin een bijproduct van het drietal andere kardinale deugden: verstandigheid, moed en gematigdheid. Op deze deugden dient in de morele opvoeding de nadruk te worden gelegd, want wie verstandig, moedig en gematigd is, geeft vanzelf aan eenieder het zijne. Vandaar dat ook wel gezegd wordt dat rechtvaardigheid de summa is van alle deugden en dat de rechtvaardige man de vir bonus is: de goede man überhaupt. Wie rechtvaardig is, bewijst eo ipso dat hij ook de overige deugden in huis heeft. Hiermee heeft de vraag wat rechtvaardigheid is, zich opgelost in de vraag wat verstandigheid, moed en gematigdheid zijn en moeten we dus op zoek naar het wezen van die deugden, teneinde te achterhalen wat nu precies onder rechtvaardigheid dient te worden verstaan.

Verstandigheid

Zoals gezegd bij de bespreking van rechters is er een wisselwerking tussen verstandigheid en houding. Door het voortdurend nemen van de juiste beslissingen verbetert de verstandige zijn houding, waardoor hij nóg beter in staat is de juiste beslissingen te nemen, en zo verder. Zo ontstaat karakter.[65]

Verstandigheid is de deugd van de leidende instantie in de mens: het verstand. Verstandigheid is dus inzicht in het menselijk bestaan, in de menselijke conditie. Het is mensenkennis, levenswijsheid en inschattingsvermogen tegelijkertijd. Dit inzicht in de mens en zijn wereld stelt de mens intellectueel in staat het rechtvaardige te doen en het onrechtvaardige te mijden. Wie niet verstandig is, kan onmogelijk rechtvaardig zijn.[66]

Wie verstandig is, is nog niet per definitie rechtvaardig. Daarvoor zijn ook kwaliteiten van het karakter, van ‘het hart’ nodig, in de eerste plaats moed. Moed is de deugd van de uitvoerende instantie: de wil. Moed is wilskracht: de deugd die de mens in staat stelt zijn vrees te weerstaan en te overwinnen. De archetypische vorm van moed is natuurlijk de dapperheid in de oorlog. Hier blijkt waarschijnlijk ook het duidelijkst dat moed het karakter heeft van zelfoverwinning. Maar moed heeft een veel bredere strekking. Overal waar men op de proef wordt gesteld is moed nodig (spreken in het openbaar, waarheid spreken, moed te bekennen, zelfs liefhebben).

Zelfs wanneer moed de verstandigheid aanvult, is de rechtvaardigheid echter nog niet binnen handbereik. Er is namelijk nog een derde deel van de ziel, naast het verstand en de wil, dat alsnog roet in het eten kan gooien. Dit zijn de affecten, de aandriften, de emoties, de stemmingen. Het is noodzakelijk op te treden tegen de affecten, teneinde een innerlijke orde te scheppen. Dat is het oogmerk van tucht en discipline, die als het goed is uitmonden in zelfbeheersing. En als deze tot een tweede natuur is geworden spreken we van gematigdheid.

Het aankweken van moed en gematigdheid is vooral een zaak van praktische ervaring: afkijken, nadoen en oefenen. Beide kunnen slechts worden verworven als men op de proef wordt gesteld. Moed vereist dat men aan gevaren, gematigdheid dat men aan verleidingen wordt blootgesteld.[67]

De eerdere constatering door wijsgeren en andere geleerden (zie eerder De Boer) dat deugden met elkaar samenhangen en een deugd niet alleen komt, ondersteunt de aanbeveling van Kinneging een morele opvoeding, gewetensvorming te geven, een allround deugdzame opvoeding dus.

De klassieke deugden vertegenwoordigen een sublieme ethische inhoud. Daartoe te geraken in je jeugd, heeft waarschijnlijk te maken met een zekere ernst of vroomheid in de opvoeding. De laatste is een beladen religieuze term en die slaat heden ten dage niet aan. Is er een modern vergelijkbaar concept-cum-realiteit dat een goede introductie in deugdzaam leven zou inhouden? Vegetarisme, veganisme, yoga, mindfulness of een transcendente of synthetische combinatie daarvan? Kunnen we daar een avatar voor ontwikkelen, bijvoorbeeld een moderne Donald Deugd in navolging van de humoristische Donald Duck!?

Wat van essentieel belang is als we grotere rechtvaardigheid in de samenleving willen zien, is, dat particuliere individuen deze deugd als een persoonlijke ambitie opvatten en intrinsieke motivatie ervoor ontwikkelen. Er is wisselwerking tussen particuliere en maatschappelijke rechtvaardigheid. Mogelijk dat het verleden suggesties oplevert. Welke omstandigheden zouden een allround deugdzame opvoeding bevorderen!?

  • Het meest effectief is opvoeden van jongs af aan, gegrondvest in veel liefde. Als je de liefde bezit weet je wat rechtvaardigheid is en ben je minder egocentrisch;
  • Vooral, in de jonge jaren, door opvoeding thuis en scholing;
  • Frequente herhaling van deugdaanmaningen in de loop van het dagelijks leven;
  • Rolmodellen, op alle niveaus (globaal, nationaal, lokaal)
  • Ontwikkeling van intrinsieke, transcendente motivatie en bijpassende identiteit;
  • Bij recidive, gelegenheid tot vergeving en herpakken.
  • Allround ondersteuning door samenleving, inclusief traditionele media
  • Faciliteiten en ondersteuning door de sociale media, bij voorkeur door gamificatie van vorming.

Hij die zichzelf oordeelt leert rechtvaardigheid,
niet hij die zichzelf bezighoudt met anderen te oordelen. 

                                             Inayat Khan, Indiaas musicus, schrijver en filosoof 1882-1927

                               Sectie 7. Toekomstige rechtvaardigheid

                    

We hebben uitvoerig stil gestaan bij de theoretische onderbouw van sociale rechtvaardigheid, zoals gedefinieerd door Rawls, Walzer, Sen en Singer.

Ondertussen, en sinds het begin van de mensheid, is er op een min of meer praktische wijze rechtvaardigheid tot stand gebracht of geprobeerd tot stand te brengen. Het lijkt erop dat macht de determinerende factor is geweest in het scheppen van meer of minder rechtvaardige ordes. Macht is daarbij een intensieve strijd aangegaan met de tegenkrachten gelijkheid en democratie. Religies hebben zich ook, vaak sterk, ingespannen rechtvaardigheid teweeg te brengen.

Als op het maatschappelijke vlak, macht en invloed de bepalende factoren van rechtvaardigheid waren, trokken degenen die die twee eigenschappen misten aan het kortste eind. Binnen kleinere gemeenschappen hadden wensen tot gelijkheid en rechtvaardigheid waarschijnlijk meer kans van slagen, maar ook daar bij lange na niet altijd, denk aan slavernij en de positie van vrouwen.

Volgens de natuur is niets van mij, derhalve veronderstelt rechtvaardigheid een politiek en juridisch georganiseerd maatschappelijk leven. De deugd van rechtvaardigheid is alleen maar daar mogelijk waar recht en eigendom zijn vastgelegd. En hoe anders dan met de vrije of afgedwongen toestemming van de individuen. Rechtvaardigheid bestaat slechts voor zover de mensen haar in onderlinge overeenstemming wensen en tot stand brengen.

Het zijn niet de meest rechtvaardigen die de overhand krijgen; het zijn de sterksten, altijd. Maar rechtvaardigheid die alleen voor de sterken zou gelden, zou onrechtvaardig zijn en daarmee is het wezenlijke van rechtvaardigheid als deugd wel aangegeven: ze is de eerbiediging van de gelijkheid van rechten, niet van krachten, en van individuen, niet van machten. Machteloosheid is fataal: dwingelandij is verfoeilijk. We moeten dus ‘recht’ en ‘macht bijeenvoegen. Daartoe dient de politiek en dat maakt haar noodzakelijk. Uiteraard is het wenselijk, zegt Sponville, dat wetten en rechtvaardigheid in dezelfde richting gaan. Maar het zou ook een vergissing zijn te dromen van een volstrekt rechtvaardige wetgeving die alleen maar hoeft te worden  toegepast.[68]

Rechtvaardigheid wordt altijd weer bedreigd en moet steeds weer opnieuw tot stand worden gebracht. Dat raakt aan de politiek, het postulaat dat subjecten vrij en gelijk zijn is het beginsel van iedere  ware democratie en kristalliseert de rechten van de mens uit. In dat opzicht is de theorie van het maatschappelijk contract, veel meer dan die van het natuurrecht, essentieel voor onze moderniteit.[69]

In de loop van de tijd heeft rechtvaardigheid terrein gewonnen, door  de ontwikkeling van democratie, wetgeving en rechtspraak. De proclamatie van mensenrechten was daarbij een mijlpaal, in het bijzonder de ideële Universele Verklaring van de Rechten van de Mens in 1948.

Economisch ontwikkelde landen hebben vaak het initiatief genomen bij de opstelling en promotie van mensenrechtenverdragen. Er is evenwel nog een lange weg te gaan alvorens alle volken op aarde in rechtvaardige omstandigheden kunnen leven .

In ‘ontwikkelde’ landen met een hechte democratie, zijn niet alleen verdragen geratificeerd en in praktijk gebracht, de politieke macht, in het bijzonder de volksvertegenwoordiging is daar in een continu debat gewikkeld over de handhaving en verdere ontwikkeling van rechtvaardigheid. Want deze samenlevingen hebben toch geen vaststaand eindpunt voor hun democratie en rechtvaardigheid. Op de eerste plaats niet vanwege hun eigen samenlevingen, want rechtvaardigheid is een evolutionair begrip. Terwijl slavernij en kolonisatie eens acceptabel waren, zijn ze dat nu niet meer. En hetzelfde geldt voor de onderdrukking van de vrouw. Maar zelfs als deze drie naar bevrediging van betrokken partijen opgelost zouden zijn, komen er weer nieuwe inzichten, zoals over inkomensverschillen, armoede, natuur, dierenrechten, klimaatverandering, etc. Zeer waarschijnlijk dat na integratie van deze fenomenen in het rechtvaardigheidsbestel, er weer andere tevoorschijn komen Dat levert maatschappij-brede discussies op, culminerend in de volksvertegenwoordiging en de formulering van beleid en wetten.

De Engelse filosoof John Gray (1948) vatte het bovenstaande op een humoristische manier samen: ‘Rechtvaardigheid, zo zegt hij, is een  kunstmatig veroorzaakte vorming van een gewoonte. Waar gewoontes aan het wankelen slaan, raken de voorschriften ervan weldra verouderd. Ideeën over gerechtigheid zijn net zo tijdloos als de hoedenmode’.[70]

Democratie is een belangrijke factor in het ontwikkelen van rechtvaardigheid. Maar er zijn meerdere vormen van democratie. ‘Diepe democratie’ brengt meer rechtvaardigheid dan democratie door absolute meerderheid. Het is dus zaak die eerste vorm te ontwikkelen ten koste van de tweede.

Naast het beheren van deze rechtvaardigheidsevolutie in eigen land, dienen ontwikkelde democratieën zich op de tweede plaats meer rekenschap te geven van verplichtingen in een grotere wereld, in het bijzonder ten aanzien van minder ontwikkelde, vooral arme landen en hun bevolking. Er zijn instrumenten (UVRM) en instanties (V.N.; Amnesty International) die dit al sinds enige tijd promoten, maar de uitvoering laat te wensen over. Misschien dat door overleg en onderhandeling, rechtvaardigheid of aspecten ervan een verschillende oriëntatie gaan krijgen, zoals een meer collectieve versus individuele oriëntatie van rechtvaardigheid. Dat zou je verwachten als er een synthese moet komen tussen grote socialistische en ontwikkelingslanden aan de ene kant en neoliberale landen aan de andere kant. In het westen lijkt er een wanverhouding te bestaan tussen rechten aan de ene kant en plichten/verantwoordelijkheden aan de andere kant. Vooral het aantrekkelijke recht van vrijheid is in grote zwang geweest en nog. Die wanverhouding dient gecorrigeerd door meer (discipline en) verantwoordelijkheid tegenover minder bedeelden in de eigen samenleving en tegenover inwoners van arme, behoeftige landen.

 De duurzame doeleinden van de V.N (2016 – 2030) beogen hier een bijdrage te leveren, in het bijzonder door doelstelling 16, die luidt: ‘Bevorder vreedzame en inclusieve samenlevingen met het oog op duurzame ontwikkeling, verzeker toegang tot justitie voor iedereen en bouw op alle niveaus doeltreffende, verantwoordelijke en toegankelijke instellingen uit’.[71]                                       

Globale rechtvaardigheid

Maar we zijn nog verre van een perfect systeem van rechtvaardigheid in de wereld. In veel jonge landen waar democratie nog geen stevige wortel heeft geschoten, is er nog een extra lange weg te gaan. Constaterend niettemin dat deze landen vaak met globale bewegingen, vaak gesponsored door de V.N., meedoen. Je zou verwachten dat hun kloof met oudere democratieën langzamerhand kleiner wordt. Maar ze zouden ook wel eens hun eigen typische rechtvaardigheidsinzichten kunnen promoten, meer van collectieve dan individuele aard. Een strijd tussen vrijheid en gelijkheid!

We laten nu drie filosofen aan het woord die de globale dimensie van verantwoordelijkheid benadrukken, eerst Laszlo, vervolgens Küng en als laatste Singer.

Ervin Laszlo van de Club van Budapest zegt dat onze ethiek moet meegroeien en dat je de wereld kunt veranderen. Wat het ene lid van de mondiale gemeenschap doet, mag een ander lid van deze gemeenschap geen schade berokkenen. Het doel is niet uniformiteit, maar een eerlijke verdeling. Bij de nieuwe, en voor deze tijd juiste, manier van denken die we ons eigen moeten maken, hoort dat we gaan leven volgens een planetaire ethiek en onze overtuigingen aanpassen  aan deze tijd.[72]

Hans Küng zegt in zijn boek ‘Global Responsibility’ dat er geen overleving van de mensheid kan zijn zonder een wereldethiek.[73] Deze ene-wereld-samenleving heeft normen, waarden, ideeën en doeleinden nodig die haar bij elkaar brengt en samenbindt (xvi). Het sleutelbegrip van onze toekomststrategie moet zijn:  menselijke verantwoordelijkheid voor deze planeet, een planetaire verantwoordelijkheid. Als ethiek moet functioneren voor het welzijn van allen, moet het niet op te splitsen zijn. De onverdeelde wereld heeft in toenemende mate behoefte aan een onverdeelde ethiek.[74]

Peter Singer (Eén Wereld) zegt dat het model van Rawls van internationale orde en niet van mondiale orde is.[75] Er zijn verschillende principes van rechtvaardigheid die gebruikt worden om te bepalen wat rechtvaardig of ‘evenwichtig’ is. In de politieke filosofie is het gebruikelijk om Robert Nozick te volgen in het onderscheid tussen ‘historische’ en ‘momentane’ principes. Een historisch principe zegt: we kunnen niet beslissen, alleen door naar de huidige situatie te kijken, of een bepaalde verdeling van goederen rechtvaardig of onrechtvaardig is. We moeten ons ook afvragen hoe de situatie tot stand is gekomen; we moeten haar historie kennen. Een voorbeeld van een dergelijk principe is ‘de vervuiler betaalt’. Een momentaan principe daarentegen kijkt naar de bestaande verdeling op een bepaald moment en vraagt of de verdeling voldoet aan enkele principes van rechtvaardigheid, ongeacht een voorafgaande reeks van feiten. Het houdt in met een schone lei beginnen![76]

Een mondiale ethiek zou niet stoppen bij nationale grenzen, of hieraan veel belang hechten. Nationale soevereiniteit heeft geen intrinsiek  moreel gewicht. Globalisering betekent hoe dan ook dat we waardering moeten hebben voor de gelijkheid tussen gemeenschappen op mondiaal niveau, op zijn minst evenveel waardering als voor politieke gelijkheid binnen één gemeenschap.[77]

De toekomst van vrede en welvaart die we zoeken voor alle volkeren van de wereld heeft een basis nodig van tolerantie, veiligheid, gelijkheid en rechtvaardigheid.

                                                                                                                   Kofi Annan

Conclusie 

Terwijl de meest gangbare theorie over rechtvaardigheid gebaseerd is op de ‘oorspronkelijke overeenkomst’ met de ‘sluier van onwetendheid’, is er sinds mensenheugenis al op een praktische manier gestreden voor rechtvaardigheid. Het fenomeen ‘macht’ was een belangrijke, zo niet de belangrijkste, factor in het bepalen van de maatschappelijke ordes. Rechtvaardigheid per se speelde waarschijnlijk een zekere rol binnen homogene, nauwe groepen, zoals families en clans, maar zelfs niet voor iedereen binnen de groep, denk aan slavernij en de status van de vrouw. In de loop van de tijd, met het openen van samenlevingen, kwamen meer mensen binnen de kringen van relatieve rechtvaardigheid.

Er is een positieve evolutie in de loop van de geschiedenis te constateren, onder invloed van beschavende culturen, religies en bewinden. Maar zelfs heden ten dage is er een nog een groot manco aan rechtvaardigheid in de wereld, getuige wijdverspreide armoede, discriminatie en onderdrukking.

De proclamatie van de Universele Verklaring van de Mens door de Verenigde Naties is een belangrijk moment en een belangrijke standaard geweest voor de bevordering van rechtvaardigheid in de wereld. Door de formulering en adoptie van afgeleide verdragen en protocollen (discriminatie, foltering, ouderen, vluchtelingen, kinderen, enz.) heeft een significante uitbreiding van rechtvaardigheid in meerdere landen plaatsgevonden. Maar de praktijk is weerbarstig en er is een grote variatie in de adoptie en naleving van deze verdragen onder de 193 lidstaten van de Verenigde Naties.

In minder ontwikkelde landen bestaat er meestal geen lange traditie van democratie en van maatschappelijke discussies over rechtvaardigheid. Er zijn ook dikwijls beperkte middelen om de verdeling van goederen en diensten in een beter evenwicht te brengen en historische erfenissen kunnen dat ook bemoeilijken. Niettemin maken de meeste van die landen  ernstige inspanningen om internationale standaarden van rechtvaardigheid te adopteren.

Zoals Rawls, Sen en andere ‘internationale’ filosofen het stellen, kun je rechtvaardigheid niet louter vanuit nationalistisch standpunt beleven. Rijkere personen en landen hebben medeverantwoordelijkheid voor rechtvaardigheid en welzijn in minder ontwikkelde landen en hun inwoners.

De Verenigde Naties proberen daar met hun universele Duurzame Ontwikkelingsdoelen (2015 – 2030) een belangrijke bijdrage te leveren.

Ook internationaal bekende moraalfilosofen, met name Ervin Laszlo, (Club van Budapest), Hans Küng en Peter Singer hebben zich beijverd voor maatschappelijke en particuliere verantwoordelijkheid om universele rechtvaardigheid uit te dragen. Ze geven aan dat wat we nodig hebben een planetaire ethiek is. We hebben nog een lange weg te gaan, maar er is gestage vooruitgang door de hele geschiedenis heen,  soms twee stappen vooruit en één stap terug. Daarom zal de strijd tegen onrechtvaardigheid voorlopig geen einde kennen.[78]

Rechtvaardigheid is een langere-termijn onderwerp en het kan decennia vergen om die tot stand te brengen, getuige de langdurige strijd voor de afschaffing van de slavernij en kolonisatie, en de eliminatie van discriminatie. Macht, aanzien en rijkdom zijn de traditionele krachten die samenlevingen naar hun hand proberen te zetten. Er is onder bevolkingen een steeds sterkere, eventueel niet te stuiten drang naar gelijkheid en democratie en uiteindelijk zal die waarschijnlijk zegevieren. Maar dat ongeduld is gebaseerd op sterke emoties. Zelfs in de nationale politiek, hebben partijen meer aandacht voor korte-termijn onderwerpen en gewin dan voor degelijke lange termijnproblemen en oplossingen.  En verworven rechten moeten steeds opnieuw bevestigd  worden.

Religies willen meestal de juiste ethische lessen doceren. Ze hebben belangrijke bijdragen geleverd aan de ontwikkeling van rechtvaardigheid, maar hebben vaak compromissen moeten sluiten met de wereldlijke machten, zoals dat gebeurd is met slavernij, kolonisatie en oorlogen. Hun plaats is in het westen grotendeels ingenomen door neoliberale, individualistische oriëntaties, waarbij men ’probeert zoveel mogelijk eruit te halen wat erin zit’ en het daarbij soms minder nauw neemt met de mores. De christelijke kerken, de Islam en andere religies hebben in andere werelddelen nog gezag en potentieel voor handhaving en promotie van rechtvaardigheid. Het Vaticaan met de huidige Paus Franciscus is bijvoorbeeld een sterke kracht ten goede.

Wie zal de nieuwe motor voor grotere rechtvaardigheid in de wereld zijn om de normale statistische verdeling van rechtvaardigheid een paar tandjes op te schroeven ? Internationale organisaties, nationale politiek, civil society? (Buitenkamer?) Misschien een coalitie of the willing!? We moeten helaas constateren dat westerse grootmachten zoals de V.S. en Rusland een gebrekkige vertoning van rechtvaardigheid geven, zowel intern als extern. Regeringen van minder invloedrijke, maar democratische landen pogen via wetgeving en onderwijs een positieve invloed uit te oefenen op de morele vorming van leerlingen en studenten, getuige ook de recente aanname van de wet op burgerschapsvorming in Nederland. In landen met een belangrijke private onderwijssector bestaan programma’s op het gebied van karaktervorming. In landen als China is er intern een sterke solidariteit en maatschappelijke controle. Zoals we gezien hebben spelen de Verenigde Naties een pioniersrol in het bevorderen van maatschappelijk bewustzijn en rechtvaardigheid, maar als puntje bij paaltje komt, laten de machten die er zijn er zich minder aan gelegen liggen.

Het maatschappelijk middenveld speelt een belangrijke rol, zoals Amnesty International en Greenpeace. Die sector is veelbelovend. Primair is de noodzaak meer rechtvaardigheid op wereldniveau te verwezenlijken. Zoals Küng zegt, is dat essentieel om te overleven.

Eén van de acht Zaligsprekingen van de befaamde Bergrede van Jezus uit het Evangelie van Mattheüs geeft hoop[79]: ‘Zalig zij die hongeren en dorsten naar gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden’.

Aartsengel Michael, beschermengel
                             van rechtvaardigheid                                      

[1] André Comte-Sponville.’Kleine Verhandeling over de Grote Deugden’. 2001. Blz 77

[2] Andreas Kinneging. ‘Geografie van Goed en Kwaad. 2005. Blz 113

[3] Comte-Sponville. Op. Cit. Blz 79.

[4] Paul van Tongeren. ‘Deugdelijk Leven’2003. Blz. 71.

[5] Kinneging.Op. Cit. Blz 103/104

[6] Comte-Sponville. Op. Cit. Blz 78

[7] Kinneging. Op. Cit. Blz. 166.

[8] Paul van Tongeren. Op. Cit. Blz.74.

[9] Paul van Tongeren. Op. Cit. Blz. 158.

[10] Andreas Kinneging. Op. Cit. Blz. 36.

[11] Kinneging. Op. Cit. Blz. 104.

[12] Louke van Wensveen en Harm Dane.(red). Zuinigheid met Vlijt’. Blz.  107

[13] Kinneging. Op. Cit. Blz. 169.

[14] Kinneging. Op. Cit. Blz. 104.

[15] Kinneging. Op. Cit. Blz. 105.

[P16] Wouter Sanderse en Jos Kole (red.)’Karakter’. Blz.205.

[17] Van Tongeren. Op. Cit.Blz 158.

[18] Comte-Sponville. Op. Cit. Blz 85.

[19] Comte-Sponville. Op. Cit. Blz. 88.

[20] Van Tongeren. Op. Cit. Blz.74.

[21] Kinneging. Op. Cit. Blz. 36.

[22] Van Tongeren. Op. Cit. Blz. 158.

[23] Peter Singer ‘Eén Wereld’ 2003. Blz.160.

[24] Comte-Sponville. Op. Cit. Blz. 90/91.

[25] Amartya Sen. ‘The Idea of Justice’. 2009. Introd.

[26] Amartya Sen. Op. Cit. Introd. xvii

[27] Steven M. Cahn; Peter Markie (Ed.) ‘Ethics’ nr 26 John Rawls.’A Theory of Justice. Blz 493

[28] John Rawls. Op. Cit. Blz. 501.

[29] John Rawls. Op. Cit. Blz. 506.

[30] Michael Walzer. ‘Spheres of Justice’ 1983.

[31] Michael Walzer. Artikel Groene Amsterdammer. 23.04.2015. Blz. 72/73

[32] John Rawls. ‘The Law of Peoples’.1993/1999.

[33]Singer. Op. Cit. Blz 153.

[34] Singer. Op. Cit. Blz.156.

[35] Sen. Op. Cit. Introd. Ix.

[36] Sen. Op. Cit. Introd. Blz.xi/xii

[37] Kinneging. Op. Cit. Blz 102/103.

[38] Comte-Sponville. Op. Cit. Blz. 85/87

[39] Van de Voorde, Mark.’Recht kijkt Weg van Rechtvaardigheid’ Tertio. Vlaams Christelijk Weekblad. RKnieuwsnet. 22.07.2008

[40] Comte-Sponville. Op.Cit. Blz. 81.

[41] Comte-Sponville. Op. Cit. Blz. 81/82

[42] Jonathan Soekarno. ‘Alleen maar Nette Mensen. Deugden van de Rechter’ Hoofdstuk VII in ‘Karakter’ Op. Cit. Blz.89 e.v..

[43] Kinneging. Op. Cit. Blz. 113/114

[44] Soeharto. Op. Cit. Blz. 94.

[45] Van de Voorde. Op. Cit.

[46] Soeharto. Op. Cit. Blz. 96.

[47] Soeharto. Op. Cit. Blz. 95.

[48] Kinneging. Op. Cit. Blz 32/33.

[49] Zuinigheid met Vlijt. Op. Cit. Blz 107

[50] Kinneging. Op. Cit. Blz 31/74

[51] Zuinigheid met Vlijt. Op. Cit. Blz 74.

[52] Comte-Sponville. Op. Cit.Blz. 92.

[53] Zuinigheid met Vlijt. Op. Cit. Blz 108.

[54] Zuinigheid met Vlijt. Op. Cit. Blz. 65/66.

[55]Comte-Sponville. Op. Cit. Blz.105.

[56] Comte-Sponville. Op. Cit. Blz 103 

[57] Kinneging. Op. Cit. Blz. 120/124.

[58] Kinneging. Op. Cit. Blz. 161 e.v.

[59] Kinneging. Op. Cit. Blz. 173/174.

[60] 9.3.1. De Thora. Een Leer van Gerechtigheid en Liefde. Bijbellezen.

[61] Van Praag, Hugo. Blauwdruk voor een Nieuwe Wereld. 1967. Blz 31

[62] ‘Karakter’. Op. Cit. Blz. 183.e.v.

[63] ‘Karakter’ Op. Cit. Blz 187 e.v.

[64] Kinneging. Op. Cit. Blz 106/107

[65] Soeharto. Op. Cit. Blz. 95.

[66] Kinneging. Op. Cit. Blkz 108

[67] Kinneging. Op. Cit. Blz. 109 e.v.

[68] Comte-Sponville. Op. Cit. Blz. 103/104

[69]Comte-Sponville. Op. Cit. Blz. 88.

[70] John Gray. ‘Strohonden’ 2003. Blz. 100.

[71] https://unric.org/nl.

[72] Laszlo,, Ervin. ‘Je Kunt de Wereld Veranderen’. 2004. Blz. 38.

[73] Hans Küng. ‘Global Responsibility’. 1991. Blz. Introd. xv

[74] Hans Küng. Op. Cit. Blz 29/35.

[75] Singer. Op. Cit. Blz. 19.

[76] Singer. Op. Cit. Blz. 33.

[77] Singer. Op. Cit. Blz.131/151

[78] Comte-Sponville. Op. Cit. Blz. 105.

[79] Hoofdstukken 5, 6 en 7 van het Evangelie van Mattheüs. Willibrordvertaling 1978